Heb je alle doelen van de studiewijzer kunnen beantwooden?
Heb je de powerpoint presentaties in classroom bestudeerd? Heb je geoefend met het omrekenen van inhoud en gewicht?
Start dan met deze oefentoets
1 / 51
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4
This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Oefentoets SPPE gezinnen
Heb je alle doelen van de studiewijzer kunnen beantwooden?
Heb je de powerpoint presentaties in classroom bestudeerd? Heb je geoefend met het omrekenen van inhoud en gewicht?
Start dan met deze oefentoets
Slide 1 - Slide
algemene begrippen en communicatie
In de theorie toets worden er vragen gesteld over algemene begrippen ,communicatie, rekenen .
Oefen met de volgende vragen .
Slide 2 - Slide
Wat zijn voorbeelden van open vragen en gesloten vragen?
Gesloten vragen
Open vragen
Bent u moe?
Wilt u vandaag of morgen uw zoon bellen?
Wat heeft u gegeten vanmorgen?
Waarom bent u boos?
Wilt u nu de krant lezen?
Wat heeft u voor uw verjaardag gekregen?
Slide 3 - Drag question
Mevrouw Smit heeft drie maanden geleden een beroerte gehad. Zij heeft moeite met het dichtknopen van haar blouse. Thuiszorgmedewerker Els wacht geduldig tot het mevrouw Smit is gelukt. Waarom knoopt Els de blouse niet gewoon even snel dicht voor mevrouw Smit?
Omdat…
A
dit soort hulp geen rekening houdt met de privacy van mevrouw Smit.
B
dit soort hulp niet in het zorgdossier staat.
C
Els de zelfredzaamheid van mevrouw Smit wil stimuleren.
D
Els geen hulp mag geven bij de Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen.
Slide 4 - Quiz
Wat zijn goede voorbeelden van zorgtechnologie? Kies de juiste antwoorden.
goede voorbeelden
zorgtechnologie
In de wachtkamer van de huisartsenpraktijk kunnen de patiënten gebruikmaken van wifi.
Een medewerker gebruikt een speciale muis om polsklachten te voorkomen.
Patiënten kunnen herhalingsrecepten via de website van de huisartsenpraktijk aanvragen.
Een bejaarde vrouw woont thuis en heeft een alarmknop om te waarschuwen als ze hulp nodig heeft.
De huisartsenpraktijk heeft een alarmsysteem om inbraken te voorkomen.
Een diabetes patient gebruikt zelfmeetapparatuur om zijn bloedsuiker te meten.
Slide 5 - Drag question
Wat betekent ergonomisch werken?
A
Werken volgens protocollen om fouten te voorkomen
B
Werken zonder sress
C
Werken op een manier die zo min mogelijk gezondheidsklachten oplevert
D
Werken met zorgdossiers
Slide 6 - Quiz
60 kg = .......?......g
A
600 g
B
60.000 g
C
600.000 g
D
6000 g
Slide 7 - Quiz
Op de verpakking van een medicijn staat het volgende: • Maximaal 5 mg medicijn per kg lichaamsgewicht per dag • 1 tablet van dit medicijn weegt 40 mg
Annelies weegt 64 kg. Hoeveel tabletten van dit medicijn mag zij per dag maximaal innemen? ………………………………… tabletten
Slide 8 - Open question
Wat zijn voorbeelden van non-verbale communicatie? Kies het juiste antwoord
A
Een e-mail sturen.
B
schouders optrekken.
Emoji (smileys) gebruiken in een app
C
Je duim opsteken.
Glimlachen.
D
Telefoongesprek voeren, zwaaien.
Slide 9 - Quiz
Wat is een goed voorbeeld van domotica?
A
Het gebruik van een scootmobiel
B
Thuiszorg op afstand
C
Een robot poes voor eenzame ouderen
D
een schakelaar waarmee je verschillende apparaten kan aan en uit zetten
Slide 10 - Quiz
Vraag 6 [1 punt] Een pak flesvoeding voor baby’s kost € 15,75. De inhoud van dit pak is 900 gram. Voor baby Max heb je 4 schepjes poeder per fles nodig. Eén schepje poeder weegt 5 gram. Hoeveel kost 1 flesvoeding voor baby Max?
Slide 11 - Open question
Wat betekent ‘Domotica’?
A
aanpassingen waardoor rolstoelgebruikers zich op een veilige manier kunnen verplaatsen.
B
medicijnen die ervoor zorgen dat mensen langer zelfstandig en zelfredzaam blijven.
C
voorzieningen in huis die bepaalde functies in huis automatiseren.
D
zorgrobots die mensen met een beperking op allerlei verschillende manieren ondersteunen.
Slide 12 - Quiz
Marie loopt stage in de thuiszorg. Een cliënt is verdrietig omdat hij niet meer zo mobiel is. Marie kan zich goed voorstellen waarom haar cliënt zich verdrietig voelt. Hoe heet deze eigenschap van Marie?
Slide 13 - Open question
Kinderen
In het boekje gezinnen heb je verschillende opdrachten over kinderen gemaakt. De volgende vragen horen hierbij
Slide 14 - Slide
Grote bewegingen die je met je lijf maakt, bijvoorbeeld rennen of fietsen, noem je
……………………………………………………………………. Kleinere bewegingen die je met je handen en vingers maakt, bijvoorbeeld tekenen of schrijven, noem je ……………………………………………………………….
Slide 15 - Open question
Wat zijn voorbeelden van grove motoriek? Kies de juiste antwoorden.
Grove motoriek
Vastpakken van een stukje speelgoed
Rozijntjes uit een doosje pakken
Praten
Lopen
Staan in de box
Kruipen
Kopje duikelen
Huppelen
Slide 16 - Drag question
Bij welke leeftijdsfase kunnen baby’s de volgende handelingen uitvoeren? Sleep de juiste leeftijdfase naar de handelingen in het groene vakje.
Let op! Eén leeftijdsfase komt twee keer voor.
Hoofdje optillen
Kruipen
Omrollen
Staan
Zitten met hulp
10/11 maanden
9 maanden
6 maanden
3 maanden
3 maanden
Slide 17 - Drag question
Bij de apgar score wordt er gelet op 5 punten. Hoeveel punten kan een baby maximaal halen?
Slide 18 - Open question
Bram is 3 jaar oud en is dan een..
A
baby
B
kleuter
C
peuter
D
dreumes
Slide 19 - Quiz
Bram zijn ouders vinden een strenge opvoeding belangrijk. Welke opvoedstijl hoort hierbij?
A
democratische opvoedstijl
B
anti-autoritaire opvoedstijl
C
laissez faire opvoedstijl
D
autoritaire opvoedstijl
Slide 20 - Quiz
als je, je vinger in het handje van de bay legt doet hij zijn knuistje dicht
zodra een baby iets in zijn mond voelt begint hij te zuigen
Als je het wangetje van de baby aanraakt draait de baby zijn hoofdje
grijpreflex
zuigreflex
zoekreflex
Slide 21 - Drag question
Welk speelgoed stimuleert de sociale ontwikkeling?
A
lego
B
springtouw
C
ganzenbord
D
knuffelbeest
Slide 22 - Quiz
Naast sociale ontwikkeling zijn er nog twee ontwikkel gebieden. Welke ?
Slide 23 - Open question
EHBO
Ook over EHBO kun je vragen verwachten
Slide 24 - Slide
Noem de vijf belangrijke regels van EHBO
Slide 25 - Open question
Dit is een:
A
Eerstegraads brandwond
B
Tweedegraads brandwond
C
Derdegraads brandwond
Slide 26 - Quiz
Op de school waar jij stage loopt, heeft Denise bij een stoeipartij per ongeluk een harde stomp in haar gezicht gekregen. Denise moet hard huilen en het bloed drupt uit haar neus. Wat moet zij doen? Kies in elke zin het juiste woord. Zet een cirkel om het juiste woord. Je kunt steeds kiezen uit 2 of 3 woorden. Zij moet haar hoofd achterover / rechtop / voorover houden. Zij moet haar neus wel / niet snuiten. Als de bloeding na 5 / 10 / 20 minuten nog niet is gestopt, moet zij naar de huisarts.
Slide 27 - Open question
Welk verband kun je gebruiken bij een flinke schaafwond?
A
drukverband
B
rekverband
C
steunverband
D
snelverband
Slide 28 - Quiz
Hoe heet dit verbandmateriaal?
A
gaascompres
B
rekverband
C
hydrofiele zwachtel
D
snelverband
Slide 29 - Quiz
Hoe heet dit verbandmateriaal?
A
dekverband
B
steunverband
C
snelverband
D
rekverband
Slide 30 - Quiz
Welk verband leg je aan bij een verstuiking?
A
steunverband
B
dekverband
C
rekverband
D
snelverband
Slide 31 - Quiz
Hoeveel graads brandwond is dit?
A
eerste
B
tweede
C
derde
Slide 32 - Quiz
Welk verband gebruik je om een brandwond te beschermen?
A
Snelverband
B
Rekverband
C
Steunverband
D
Dekverband
Slide 33 - Quiz
Welke handeling doe ik bij iemand die bewusteloos is?
A
Greep van Heimlich
B
Stabiele zijligging
C
Greep van rautek
Slide 34 - Quiz
Slide 35 - Video
Bekijk de afbeelding.
Welke EHBO -techniek wordt hier toegepast?
A
Handgreep van Zach
B
Heimlich greep
C
Rautekgreep
D
Stabiele zijligging
Slide 36 - Quiz
Medicijnen en ziektebeelden
Slide 37 - Slide
A
Ja, er zit genoeg tijd tussen de eerste en de tweede tablet.
B
Ja, ze mag maximaal 10 tabletten per dag nemen.
C
Nee, er zit niet genoeg tijd tussen de eerste en de tweede tablet.
D
Nee, ze mag alleen de eerste keer dat de migraine opkomt, een tablet nemen.
Slide 38 - Quiz
Meneer Damen heeft plotseling een scheve mond en spreekt onduidelijk. Welke aandoening heeft hij waarschijnlijk?
A
Artrose
B
Beroerte
C
Hartaanval
D
MS
Slide 39 - Quiz
Waar hebben patiënten met COPD last van?
Slide 40 - Open question
sleep het hulpmiddel naar het juiste vak.
Mensen met een motorische beperking
Mensen met een auditieve beperking
Mensen met een visuele beperking
Slide 41 - Drag question
Wat betekent incubatietijd?
A
Een stof die in het lichaam ingespoten wordt die zorgt dat je de ziekte niet krijgt
B
Een situatie waarbij de luchtwegen geïnfecteerd zijn
C
Dat je plotseling ziek wordt doordat er in je eten een ziekmakende stof zit
D
De tijd tussen het moment van besmetting en de dag dat ziekte uitbreekt
Slide 42 - Quiz
Sleep de begrippen naar de juiste zinnen!
Als de huisarts door middel van een onderzoek vaststelt wat een mens heeft, noemen we dat een:
Het virus of de parasiet die een mens is binnengedrongen, noemen we een:
Medicijnen die de dokter voorschrijft, noemen we:
Diagnose
Medicatie
ziektekiem
Slide 43 - Drag question
Wat betekent immuniteit?
A
Dat je niet besmet bent omdat de medicatie van de dokter goed werkt.
B
Dat je niet besmet bent omdat de ziektekiem niet in je lichaam kon binnendringen.
C
Dat je wel besmet bent maar dat je de symptomen van de ziekte nog niet hebt.
D
Dat je wel besmet bent maar dat je de ziekte niet (meer) krijgt.
Slide 44 - Quiz
Alzheimer
hersenbloeding
kleine pasjes en veel beven
ontstoken gewrichten
Parkinson
Dement
Reuma
CVA
Slide 45 - Drag question
BMR betekent:
A
Bof, Meningitis, Rode Hond
B
Bof, Mazelen, Rabiës
C
Bof, Meningitis, Rabiës
D
Bof, Mazelen, Rode Hond
Slide 46 - Quiz
Een voorbeeld van een aangeboren handicap is
A
Beenamputatie
B
Syndroom van down
C
suikerziekte
D
Dementie
Slide 47 - Quiz
Welke van onderstaande stellingen over een meervoudige beperking is juist?
A
er is sprake van drie of meer beperkingen
B
bij een meervoudige beperking heb je altijd een verstandelijke beperking
C
een meervoudige beperking is altijd aangeboren
D
er is sprake van 2 of meer beperkingen
Slide 48 - Quiz
Wat is het verschil tussen medicijnen op doktersrecept en vrij verkrijgbare medicijnen?
Slide 49 - Open question
Hoe zijn welvaartsziekten ontstaan?
A
Doordat er steeds meer medicijnen zijn ontwikkeld
B
Doordat de leefstijl van mensen is veranderd door meer overvloed
C
Doordat kinderen minder zijn gaan buitenspelen
D
Doordat er meer welzijn in Nederland is gekomen.
Slide 50 - Quiz
Welk begrip hoort bij het oraal toedienen van medicijnen?