Werkwoordspelling (proeftoets)

Mavo 3
Module 4 werkwoordspelling (diagnostische toets)
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Mavo 3
Module 4 werkwoordspelling (diagnostische toets)

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
Ik-vorm (Ik loop)
Hij-vorm (Hij loopt)
Wij-vormen (Wij lopen)

Slide 2 - Slide

Jan (verwaarlozen) zijn vriendschap met Anna.
A
verwaarloosdt
B
verwaarloost
C
verwaarlost
D
verwaarloosd

Slide 3 - Quiz

(verzenden) jij voor mij die belangrijke e-mail?
A
Verzent
B
Verzend
C
Verzendt

Slide 4 - Quiz

Dat (gebeuren) mij niet nog een keer!
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 5 - Quiz

Pietertje (geloven) niet meer in Sinterklaas.

Slide 6 - Open question

Persoonvorm verleden tijd (pvvt)
Sterke werkwoorden
Veranderen in de verleden tijd van klank.
Ik loop naar school. -> Ik liep naar school.


Zwakke werkwoorden
Zijn te zwak om te veranderen, dus daar komt wat bij
Ik beantwoord jouw mail. -> Ik beantwoordde jouw mail.

Slide 7 - Slide

De oude man (verlenen) de automobilist geen voorrang.
A
verleende
B
verleendde
C
verleenden

Slide 8 - Quiz

Jouw broers (pesten) vroeger iedereen op de basisschool.
A
pesten
B
pestte
C
peste
D
pestten

Slide 9 - Quiz

De leraren (verbazen) zich vorige week over de hoge absenties.

Slide 10 - Open question

Vorig jaar (verven) wij de deuren en (krabben) wij het behang van de muur.

(zet een komma tussen de werkwoorden.)

Slide 11 - Open question

Voltooid deelwoord
sterk                                                                      zwak

eindigt vaak op -en                                           eindigt op een -t of -d

Ik ben naar school gelopen.          Ik ben naar school gewandeld.                 

Slide 12 - Slide

Het is maar één keer (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurdt
C
gebeurd

Slide 13 - Quiz

Mijn zus heeft mij (overhalen) om mee te gaan naar dat feest.
A
overgehaalt
B
overgehaald
C
overgehaaldt

Slide 14 - Quiz

De arts heeft de patiënt goed (behandelen).

Slide 15 - Open question

Engelse werkwoorden
Vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse zwakke werkwoorden.

Ik show mijn kleding.
Ik showde mijn kleding.
Ik heb mijn kleding geshowd.


Slide 16 - Slide

Ik (racen) op mijn fiets naar school.
A
rac
B
race
C
reece
D
racse

Slide 17 - Quiz

Bram (skaten) iedere dag in het park.
A
skate
B
skaten
C
skatet
D
skeetet

Slide 18 - Quiz

Het team (promoten) deze sport al jaren.

Slide 19 - Open question

Ik heb lang met die jongen (daten).
A
gedatet
B
gedate
C
gedaten
D
gedatit

Slide 20 - Quiz

Dit onderdeel vind ik nog lastig.
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd
Voltooid deelwoord
Engelse werkwoorden

Slide 21 - Poll