2h mercredi, le 27 octobre 21 ABEF PC BEZ VNW

2h programme du cours
Présent/Absents
chapitre 1 
HERHALING: 
les pays + voorzetsels
la météo + Passé composé + de bezittelijke voornaamwoorden+exercices
buts:
Aan het einde van de les ken je -de naam van de landen
- de voorzetsels+stad/land
- Wat voor weer is het vandaag? + antwoord
-VTT en de bezittelijke voornaamwoorden kan je gebruiken



1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

2h programme du cours
Présent/Absents
chapitre 1 
HERHALING: 
les pays + voorzetsels
la météo + Passé composé + de bezittelijke voornaamwoorden+exercices
buts:
Aan het einde van de les ken je -de naam van de landen
- de voorzetsels+stad/land
- Wat voor weer is het vandaag? + antwoord
-VTT en de bezittelijke voornaamwoorden kan je gebruiken



Slide 1 - Slide

Welke namen van de landen ken je al in het Frans?
Wat weet je meer over hoofdletters, lidwoord, mannelijk/vrouwelijk?

Slide 2 - Slide

la liste des pays à connaître:
l'Angleterre
l'Allemagne
l'Espagne 
la France
la Grèce
l'Italie
la Pologne   La Hollande/les Pays-Bas
la Suède
la Suisse 
la Belgique

le Canada
le Danemark
le Portugal
le Luxembourg

Les États-unis
les Antilles
Les Pays-Bas

Wat valt er op?

Slide 3 - Slide

Les pays
Alle landen hebben een lidwoord en een Hoofdletter
* Exemples :
- le Danemark -> mannelijk land (niet op -e)
- la France        -> vrouwelijk land (wel op -e)
- l'Angleterre  -> (klinkerbotsing)
- les Pays-bas / les Etats-Unis -> (meervoud)

Slide 4 - Slide

Het voorzetsel  naar, in
+ stad/dorp = à 
J'habite à Gorinchem.

Slide 5 - Slide

Voorzetsel bij landen

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Tu as passé un bon weekend?
Tu as été où?
Avec qui?
Il a fait beau?
le printemps/l'été/l'automne/
l'hiver, qu'est-ce que c'est?
Qu'est-ce que tu as fait cet été?

Comment c'était?

C'était super.
J'ai été à Utrecht.
Avec mes parents et ma soeur.
Oui, il a fait chaud, 28 degrés.

Ce sont les 4 saisons.

J'ai fait du camping avec ma famille. 
C'était génial.

Slide 8 - Slide

le passé composé
Wanneer gebruik je de passé composé?
Wat heb je nodig om de passé composé te gebruiken?
Elementen?
Schrijf een voorbeeld in je schrift1

Slide 9 - Slide

Le passé composé

Slide 10 - Slide

Attention!
Faire au  passé composé...
bv: ik heb een pizza gemaakt

Slide 11 - Slide

exercice au passé composé
je mange une pizza.
tu regardes un film.
il passe ses vacances en France.
nous rencontrons nos amis.
vous avez des cadeaux ?
Elles sont au lycée.

zet de zinnen in de VTT
timer
3:00

Slide 12 - Slide

exercice au passé composé
je mange une pizza.
tu regardes un film.
il passe ses vacances en France.
nous rencontrons nos amis.

vous avez des cadeaux ?
Elles sont au lycée.
exercice au passé composé
j'ai mangé une pizza.
tu as regardé un film.
il a passé ses vacances en France.
nous avons rencontré nos amis.
vous avez eu des cadeaux ?
Elles ont été au lycée.

Slide 13 - Slide

Bezittelijk voornaamwoorden
Wat geeft het aan?
Wat weet je nog over het bezittelijk voornaamwoord?

Slide 14 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. 

Geef in het Nederlands een voorbeeld van een bezittelijk voornaamwoord. 

Slide 15 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
mannelijk
le/l' woorden
vrouwelijk
la woorden
meervoud
les woorden
mijn
mon
ma
mes
jouw
ton
ta
tes
zijn / haar
son
sa
ses
ons / onze
notre
notre
nos
uw / jullie
votre
votre
vos
hun 
leur
leur
leurs

Slide 16 - Slide

exercices 30 31 32 33 34

Slide 17 - Slide