This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Delend lidwoord
Slide 1 - Slide
DELEND LIDWOORD
Mannelijk enkelvoud
Vrouwelijk enkelvoud
Woorden met klinker/
stomme h
Woorden in het meervoud
DELEND LIDWOORD
du (=de + le)
de la
de l'
des (=de + les)
Slide 2 - Slide
LIDWOORD
Mannelijk enkelvoud le un
Vrouwelijk enkelvoud la une
Woorden met klinker/stomme h l' un/une
Woorden in het meervoud les des
Slide 3 - Slide
Vertaal "de man" (... homme)
Slide 4 - Open question
Vertaal de stokbroden "..... baguettes"
A
les
B
des
Slide 5 - Quiz
Vertaal: een salade (... salade)
A
une
B
un
C
la
D
le
Slide 6 - Quiz
DELEND LIDWOORD
Mannelijk enkelvoud
Vrouwelijk enkelvoud
Woorden met klinker/
stomme h
Woorden in het meervoud
DELEND LIDWOORD
du
de la
de l'
des
Slide 7 - Slide
DELEND LIDWOORD
Wanneer gebruik je het delend lidwoord?
Als de hoeveelheid van iets onbekend is, gebruik je een delend lidwoord.
Slide 8 - Slide
DELEND LIDWOORD
Ik wil brood.
Weet je hoeveel?
Je veux du pain.
Slide 9 - Slide
DELEND LIDWOORD
Ik wil jam.
Weet je hoeveel?
Je veux de la confiture.
Slide 10 - Slide
DELEND LIDWOORD
Ik wil water.
Weet je hoeveel?
Je veux de l'eau.
Slide 11 - Slide
DELEND LIDWOORD
Ik wil appels.
Weet je hoeveel?
Je veux des pommes.
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
DELEND LIDWOORD
Filmpje
Slide 14 - Slide
DELEND LIDWOORD
Na woorden die wel een hoeveelheid aangeven, gebruik je het woordje 'de'. Behalve bij telwoorden (deux, trois, etc)
Na een ontkenning gebruik je ook het woordje 'de'. Dat zijn dus zinnen met ne....pas.
Slide 15 - Slide
DELEND LIDWOORD
Ik wil een kilo boter.
Weet je de hoeveelheid?
Je veux un kilo de beurre.
Slide 16 - Slide
DELEND LIDWOORD
Ik wil een pot jam.
Weet je de hoeveelheid?
Je veux un pot de confiture.
Slide 17 - Slide
DELEND LIDWOORD
Ik wil een liter water.
Weet je de hoeveelheid?
Je veux un litre d'eau.
Slide 18 - Slide
DELEND LIDWOORD
Ik wil een kilo aardbeien.
Weet je de hoeveelheid?
Je veux un kilo de fraises.
Slide 19 - Slide
DELEND LIDWOORD
Na woorden die wel een hoeveelheid aangeven, gebruik je het woordje 'de'. Behalve bij telwoorden (deux, trois, etc) Na een ontkenning gebruik je ook het woordje 'de'. Dat zijn dus zinnen met ne....pas.