5.2 Extra les

5.2 Democratie in Nederland
Tijd van burgers en stoommachines, 1800-1900
1 / 26
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

5.2 Democratie in Nederland
Tijd van burgers en stoommachines, 1800-1900

Slide 1 - Slide

In deze paragraaf leer je:
  • Hoe Nederland vanaf 1815 werd bestuurd.
  • Welke invloed de liberalen hadden.
  • Wat veranderde door de grondwet van 1848.
  • Hoe het kiesrecht werd uitgebreid.

Slide 2 - Slide

Koning Willem I was...
A
de zoon van stadhouder Willem V
B
de kleinzoon van Napoleon
C
een door het volk gekozen koning
D
geen familie van Willem van Oranje

Slide 3 - Quiz

Willem I had als bijnaam 'Koopman Koning'. Waarom?
A
-Hij was voor zijn koningschap koopman geweest. - Hij had vele aandelen op de beurs om snel rijk te worden
B
-Hij wilde de Nederlandse economie en handel verbeteren. -Hij richtte de Nederlandse Handelsmaatschappij op
C
-Hij richtte de Nederlandse Handelsmaatschappij op. -Hij was voor zijn koningschap koopman geweest.
D
-Hij had vele aandelen op de beurs om snel rijk te worden. -Hij wilde de Nederlandse economie en handel verbeteren.

Slide 4 - Quiz

Wie is wie uit uit par. 4?
Koning Willem II
Koning Willem I
Johan Thorbecke
Napoleon

Slide 5 - Drag question

Wie had in 1815 in Nederland de meeste macht?
A
de koning
B
het parlement
C
het volk
D
regenten

Slide 6 - Quiz

Wat is 'censuskiesrecht'?
A
Alleen rijke mannen en vrouwen hadden kiesrecht
B
Alleen de koning bepaalde wie mocht stemmen
C
Alleen de adel en kooplieden mochten stemmen
D
Alleen een groep rijke mannen had kiesrecht

Slide 7 - Quiz

Constitutionele monarchie
  • De grondwet gaf de koning nog steeds heel veel macht.
  • De burgers hadden weinig te zeggen.






  • Alleen de koning besliste over het leger, de buitenlandse politiek en de kolonies.
  • De koning had dus bijna alles voor het zeggen!
Koning
Staatshoofd
De hoogste persoon in de staat
Regeringsleider
Regering = koning + alle ministers
Kiest politici
Kiest ministers en parlement
Ministers
Dienaren
Moeten doen wat de koning zegt
Dagelijks bestuur
Zorgen voor het dagelijks bestuur
Parlement
Staten-Generaal
Eerste en Tweede Kamer
Goedkeuring
Keurt de plannen(wetten) van de koning goed
Machteloos
Heeft amper wat te zeggen

Slide 8 - Slide

Liberalisme
  • Er kwamen mensen die vonden dat de koning te veel macht had.
  • Deze groep mensen noemen we liberalen.
  • Zij wilden drie dingen:


  • In 1830 kwam het onder leiding van liberalen tot een opstand. Hiermee verkreeg België haar onafhankelijkheid.
Vrijheid
Burgers moesten vrij zijn
1
Stemrecht
Niet de koning, maar de burgers moesten het parlement kiezen
2
Macht
Het parlement moest echt wat te zeggen krijgen
3
Een politieke stroming die streeft naar meer vrijheid.
Liber is Latijn voor vrijheid.

Slide 9 - Slide

Filmpje: Verlies van België
Kijk het filmpje op de volgende slide van minuut 05:12 tot 12:13

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Link

Voeg een foto toe van de gemaakte puzzelopdracht.

Slide 13 - Open question

Kijk de opdr. na.

Slide 14 - Slide

1840-1848: 
Koning Willem II
  • Conservatief: geen ruimte voor veranderingen
  • Moet niets weten van democratie

  • Door misoogsten in 1845 leden veel mensen in Europa honger. Door onvrede leidde dit in 1848 tot opstanden in Europese hoofdsteden. Willem II vreest voor revolutie. Hij geeft Thorbecke opdracht een nieuwe grondwet te schrijven.


Slide 15 - Slide

Gevolgen 
  • De leider van de Nederlandse Liberalen: Johan Rudolf Thorbecke maakt een nieuwe grondwet:

  1. Koning is onschendbaar
  2. Ministeriële verantwoordelijkheid

  • Dit betekent: de ministers zijn verantwoordelijk voor de daden van de regering (dus ook voor de daden van de koning)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

De grondwet van 1848
  • In de grondwet van 1848 werden brugerlijke vrijheden als grondrechten vastgelegd.
  • Ook werd er vastgelegd dat Nederland een parlementair stelsel kreeg.
  • De koning bleef staatshoofd, maar geen regeringsleider meer.
  • Dat werd de voorzitter van de vergadering van de minsiters, de minister-president
  • De gezamenlijke ministers vormen het Kabinet.
  • In de eerste jaren mochten alleen mannen met veel bezit stemmen, ongeveer 11% van de bevolking.
  • Het kiesrecht werd langzaam uitgebreid.
  • In 1917 kregen alle mannen kiesrecht.
  • In 1919 kregen ook vrouwen kiesrecht.
  • Hierdoor werd Nederland een parlementaire democratie
  • Het parlement heeft de hoogste macht.
  • Nieuwe wetten moeten door het parlement goedgekeurd worden.
  • De regering moet toestemming vragen aan het parlement om geld uit te geven.
  • De tweede kamer word gekozen door de Nederlandse burgers.
Het had voortaan een bestuurssysteem waarin de regering afhankelijk is van het parlement dat met algemeen kiesrecht is verkozen.

Slide 18 - Slide

Wie wilde er in het midden van de 19e eeuw een sterk parlement?
A
Arbeiders
B
Liberalen
C
Koning
D
Regering

Slide 19 - Quiz


Zet de letters 1 t/m 6 in de juiste tijdsvolgorde:

1. Alleen rijke Nederlanders mogen stemmen.
2. Het algemeen kiesrecht wordt ingevoerd in Nederland.
3. Het Nederlandse parlement krijgt de hoogste macht.
4 In Europa zijn er verschillende opstanden.
5. Nederland wordt een constitutionele monarchie.
6. Thorbecke schrijft een nieuwe grondwet.
A
5 --> 4 --> 6 --> 3 --> 2 --> 1
B
5 --> 4 --> 6 --> 3 --> 1 --> 2
C
5 --> 4 --> 6 --> 1 --> 3--> 2
D
5 --> 4 --> 3 --> 6 --> 1 --> 2

Slide 20 - Quiz

Bekijk de bron.

Op de munt ontbreekt een deel van de naam van een koning.
Welke naam hoort op deze munt te staan?
A
Willem I, Koning der Nederlanden
B
Willem II, Koning der Nederlanden
C
Willem III, Koning der Nederlanden
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 21 - Quiz

Deze vraag gaat over de democratie in Nederland.

Welke zin is juist?
A
Tussen 1813 en 1848 had koning Willem I (zie plaatje) alle macht.
B
In 1813 werd Nederland een parlementaire democratie.
C
Vanaf 1848 moest koning Willem II veel meer rekening houden met het parlement.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.

Slide 22 - Quiz

Koppel de ideeën
conservatief
liberaal
economische vrijheid
adel aan de macht
democratie
grondrechten
geen veranderingen

Slide 23 - Drag question

Slide 24 - Link

Voeg een screenshot toe van jouw puzzel.

Slide 25 - Open question

Los de rebus op en leg de uitspraak uit.

Slide 26 - Open question