werkwoord ik ... / ... jij (pv) jij/hij/zij/het ... (pv) hij heeft ... (vd)
1 herkennen herken herkent herkend
2 geloven geloof gelooft geloofd
3 ontdekken ontdek ontdekt ontdekt
4 beantwoorden beantwoord beantwoordt beantwoord
5 verbreden verbreed verbreedt verbreed
6 overhoren overhoor overhoort overhoord