Paragraaf 2.4 Part 3

Welcome

1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welcome

Slide 1 - Slide

Vul in:
baby - ....

Slide 2 - Open question

planning


  • Recap meervoud
  • Uitleg voegwoorden
  • Zelfstandig werken

Slide 3 - Slide

Goals
At the end of this lesson...
  • I know how to use conjunctions in English.

Slide 4 - Slide

Paragraaf 2.4 Leerdoelen
  • - Je kunt informatie vinden in een lijst
  • - Je kunt de hoofdlijn van een korte tekst begrijpen
Grammar
- Meervoud
- Voegwoorden

Words: War


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Homework
Woensdag: Pargraaf 2.4 Opdracht 5, 9, 10 en 11

Slide 7 - Slide

MEERVOUD

Slide 8 - Slide

Grammar - meervoud
  • Meervoud is wanneer er ergens 2 of meer van zijn - bv.             1 auto - 3 auto's

  • Basisregel: in het Engels plak je de -s eraan vast, dus:               1 car - 3 cars

Slide 9 - Slide

Uitzonderingen Meervoud
  1. Eindigt een woord op een sis-klank (s/ch/sh/x) dan komt er   -es achter, dus: 1 church - 4 churches
  2. Eindigt een woord op een -y dan verandert het meervoud in -ies, dus: 1 lady - 3 ladies
  3. Eindigt een woord op een -o, dan maak je het meervoud door -es, dus: 1 tomato - 6 tomatoes
  4. Eindigt een woord op een -f klank, dan wordt het meervoud -ves, dus: 1 half - 8 halves

Slide 10 - Slide

Let op!

Slide 11 - Slide

window
A
windowes
B
windows

Slide 12 - Quiz

pony
A
ponies
B
ponys

Slide 13 - Quiz

child
A
children
B
childs

Slide 14 - Quiz

coach
A
coaches
B
coachs

Slide 15 - Quiz

Voegwoorden

Slide 16 - Slide

Wat zijn conjunctions?

Slide 17 - Slide

Conjunctions
Voegwoorden zijn heel belangrijk voor de structuur van zinnen. Ze leggen verband tussen de verschillende delen in een zin. 
Belangrijk bij Leesvaardigheid!

I love playing tennis, but I can’t today.

Wat er staat wordt duidelijker dankzij voegwoorden.

Slide 18 - Slide

Voegwoorden
Welke voegwoorden moet je leren?

Slide 19 - Slide

Voegwoord:
Gebruik:
Voorbeeld:
and
en
opsomming
I bought a tshirt, shoes and jeans.
because = omdat
reden
I wasn't at school because I was ill
or
of
keuze
I go fishing or swimming.
so
dus
gevolg
I am tired so I am going to bed.
but
maar
tegenstelling
I like sports but I don't like football.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

BUT
The building is big but ugly.
A
wanneer
B
als
C
maar
D
dan

Slide 22 - Quiz

SINCE
I won't go to the concert since the tickets are too expensive.
A
wanneer
B
als
C
omdat
D
dan

Slide 23 - Quiz

I will go to Montreal .... Quebec for the weekend, I'm not sure.
A
yet
B
for
C
nor
D
or

Slide 24 - Quiz

I can't sleep ____ of the heavy rain.

Slide 25 - Open question

I'd like to go swimming ___ I am afraid.

Slide 26 - Open question

Homework
Monday: Paragraaf 2.4 Opdracht 1 t/m 13

Leesverslag inleveren!!

Slide 27 - Slide