Je hebt een verhoogd risico op hartproblemen als je..
A
Doof bent
B
Strakke kleren draagt
C
Veel sport
D
Rookt
Slide 2 - Quiz
Waarop ligt de nadruk bij reanimatie?
A
Beademen.
B
Borstcompressies.
C
Bewustzijn controleren.
D
Bloedsomloop controleren.
Slide 3 - Quiz
Hoe groot is een mensenhart?
A
zo groot als een mandarijn
B
Zo groot als een vuist
C
Zo groot als een voetbal
D
Zo groot als een knikker
Slide 4 - Quiz
Alleen dikke mensen kunnen een hartstilstand krijgen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 5 - Quiz
Wat moet je NIET doen voor je met het reanimeren start?
A
1-1-2 bellen.
B
Het slachtoffer verplaatsen naar de begane grond.
C
Huisdieren opsluiten, de voordeur open zetten en het licht aan doen.
D
De ademhaling en het bewustzijn controleren.
Slide 6 - Quiz
Wat doe je als eerste als je een slachtoffer ziet liggen?
A
Ademhaling checken
B
112 bellen
C
veiligheid checken
D
vraag 'gaat het?'
Slide 7 - Quiz
Hoe lang moet de ademhaling gecontroleerd worden?
A
10 seconden.
B
5 seconden.
C
Tot je zeker bent van wel of geen ademhaling.
D
Tot de AED er is.
Slide 8 - Quiz
Stelling 1: Iedere eerstehulpverlener (EHBO'er) mag een beademingsballon gebruiken. Stelling 2: Een eerstehulpverlener (EHBO'er) mag niet reanimeren zonder een beademingsmasker of beademingsdoekje.
A
Stelling 1 is juist.
B
Stelling 2 is juist.
C
Beide stellingen zijn juist.
D
Beide stellingen zijn onjuist.
Slide 9 - Quiz
Wat is de goede verhouding tussen borstcompressies / beademingen?
A
20 / 5
B
2 / 30
C
15 / 2
D
30 / 2
Slide 10 - Quiz
Hoe lang duurt het bij een hartstilstand tot je hersenschade oploopt?
A
1 minuut
B
2 tot 4 minuten
C
4 tot 6 minuten
D
10 minuten
Slide 11 - Quiz
Hoe diep moet de borstkas worden ingedrukt?
A
10 cm
B
5-6 cm.
C
Op het gevoel.
D
4-5 cm.
Slide 12 - Quiz
Wat is de frequentie van de borstcompressies?
A
30 keer in 1 minuten.
B
Zo snel als je kan.
C
100 - 120 keer per minuut.
D
Maximaal 100 keer per minuut.
Slide 13 - Quiz
Wat is GEEN rede om een reanimatie te stoppen?
A
Het slachtoffer geeft duidelijke tekenen van leven.
B
Je denkt dat het geen zin meer heeft.
C
Je bent volledig uitgeput.
D
Het ambulancepersoneel zegt dat je kan stoppen.
Slide 14 - Quiz
Als je met 2 hulpverleners bent:
A
moet je om de 2 minuten wisselen.
B
kan 1 reanimeren en de ander op de ambulance opwachten.
C
gaat 1 beademen en 1 geeft borstcompressies.
D
moet je bepalen wie het best kan helpen.
Slide 15 - Quiz
Als je geen AED hebt, kun je een strijkijzer gebruiken