Thema 3 basisstof 6

Geneesmiddelen
Thema 3, Basisstof 6.
1 / 11
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Geneesmiddelen
Thema 3, Basisstof 6.

Slide 1 - Slide

Planning:
  • Korte instructie
  • Samen tekst lezen
  • Zelfstandig werken
  • Voorbereiden Toets Thema 3.


Slide 2 - Slide

Lesdoel:
Aan het eind van de les kun je:

Beschrijven welke vormen van geneesmiddelen er zijn.
Waar je ze kunt kopen en waar je op moet letten bij het gebruik.

Slide 3 - Slide

Beter worden
Soms heb je geneesmiddelen nodig om beter te worden.
Geneesmiddel = medicijn
Geneesmiddel is een stof met een genezende werking.
Je wordt er beter van.
Voor veel geneesmiddelen heb je een recept nodig van huisarts of specialist.

Slide 4 - Slide

Recept
Op het recept staat de naam van het geneesmiddel.
Ook staat erop hoeveel en hoe vaak je het middel moet gebruiken.
Geneesmiddelen waarvoor geen recept nodig is, koop je bij de drogist of in de supermarkt. Bijv. pijnstillers, neusdruppels.

Slide 5 - Slide

Apotheek
Geneesmiddelen met een recept haal je bij de apotheek.
Daar werken apothekers en apothekersassistenten, die veel weten over medicijnen.
Een apotheker kan bijzondere samenstellingen maken van medicijnen en advies geven. 
Medicijnen zijn vaak in tablet vorm, maar er zijn ook zetpillen of drankjes.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Gebruik van geneesmiddelen
Geneesmiddelen hebben vaak bijwerkingen. 
Dat zijn schadelijke of onbedoelde effecten.

Bijwerkingen zijn te vinden in de bijsluiter. 
Hierin staat alle belangrijke informatie. 
Hier is ook de dosering te vinden, hoeveel en hoe vaak je het moet innemen. 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Bewaren van geneesmiddelen
Geneesmiddelen blijven maar een beperkte tijd goed. 
Het heeft dus ook een houdbaarheidsdatum.

Overgebleven geneesmiddelen breng je terug naar de apotheek, of gooi je bij het chemisch afval.

Slide 10 - Slide

Aan de slag:
Maken opdrachten 1, 2, 3, 4, 5.
Maken test jezelf 3.6 (alle test jezelf klaar)?
Maken oefentoets!
Maken poster Thema 3 (samenvatting).
Klaar?
Leren thema 3, (elkaar overhoren).
opschrijven /typen moeilijke woorden en betekenis. 


Slide 11 - Slide