schwache Verben

schwache Verben Präsens
1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

schwache Verben Präsens

Slide 1 - Slide

Welke zin staat in de Perfekt?
A
Ich habe Fußball gespielt.
B
Ich spiele Fußball.
C
D
Ich spielte Fußball.

Slide 2 - Quiz

fe
e
st
t
en
t
en

Slide 3 - Slide

Ich ( kaufen) Kaffee und Kuchen?
tegenwoordige tijd (o.t.t.)
A
kaufst
B
kaufe

Slide 4 - Quiz

Versuchen (proberen) in de tegenwoordige tijd
A
du versuchst
B
du versucht

Slide 5 - Quiz

Du (bremsen) oft.
tegenwoordige tijd (o.t.t.)
A
bremst
B
bremsst

Slide 6 - Quiz

(Tanzen) du gerne?
tegenwoordige tijd (o.t.t.)
A
tanzst
B
tanzt

Slide 7 - Quiz

atmen
A
er atmt
B
er atmet

Slide 8 - Quiz

antworten
A
ihr antwort
B
ihr antwortet

Slide 9 - Quiz

De Perfekt van zwakke werkwoorden maak je in het Duits:
A
stam+te+uitgang
B
o.v.t. van haben/sein + voltooid deelwoord
C
ge+stam+d of t
D
o.t.t. van haben/sein + voltooid deelwoord

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste hij-vorm in Perfekt van het werkwoord hören?
A
er hat gehört
B
er hat gehörd

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste hij-vorm in Perfekt van het werkwoord tanzen?
A
er hat getanzt
B
er hat getanzet

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste hij-vorm in Perfekt van het werkwoord duschen?
A
er hat geduscht
B
er hat geduschtet

Slide 13 - Quiz

Wat is de juiste perfekt van het werkwoord reden.
A
Er hat geredt
B
Er hat geredet

Slide 14 - Quiz

Sätze bilden
Du - kaufen - im Supermarkt - Brot.

Es - regnen- den ganzen Tag.

Ihr - sein - mal - in der Türkei - sein

Du - haben - die Hausaufgaben - machen

Slide 15 - Slide

Wat is een zwak werkwoord?

  • Wanneer je het werkwoord in de verleden tijd zet is er geen klinkerverandering
  • Nederlandse zwakke werkwoorden zijn vrijwel altijd ook in het Duits zwak

Slide 16 - Slide