Week 4

Week 4
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 135 min

Items in this lesson

Week 4

Slide 1 - Slide

Schrijfopdracht en/of huiswerk niet gemaakt
Lola x2            Simon      
             
Rens                Mika
Lieke               Levi
Kyano x2
Puck

Rama 

Slide 2 - Slide

Lesson 1

Slide 3 - Slide

Goals:
At the end of the lesson I know what quantifiers are.
At the end of the lesson you know when to use the quantifiers

Slide 4 - Slide

What are quantifiers?

Slide 5 - Slide

Het verschil tussen telbaar en ontelbaar?

Slide 6 - Slide

Quantifiers

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Many, much, a lot of

Wat betekent dat eigenlijk?
A
Veel
B
weinig
C
een beetje

Slide 10 - Quiz

a lot of
Many
Much

Slide 11 - Drag question

Many, much, a lot 
Al deze woorden betekenen dus: veel

Let op!
Many of much kan grammaticaal a lot of vervangen in bevestigende
zinnen. Grammaticaal is dit correct.

Dit wordt echter alleen gedaan bij hele formele taal. Een toespraak
van de koningin bijvoorbeeld.
In regel gebruik je a lot of voor bevestigende zinnen en many/much voor
vragende of ontkennende zinnen. 

Slide 12 - Slide

I have got ______ wallets.
A
a lot of
B
much

Slide 13 - Quiz

There was _______ rain last night.
A
many
B
much

Slide 14 - Quiz

She hasn't got _____ bananas.
A
many
B
much
C
a lot of

Slide 15 - Quiz

She hasn't got _____ time.
A
many
B
much
C
a lot of

Slide 16 - Quiz

Does he have ______ books?
A
many
B
much
C
a lot of

Slide 17 - Quiz

(a) few, (a) little
We gebruiken few en little om aan te geven dat we ergens weinig of een paar van hebben.

Let op! Er is een verschil tussen weinig en een paar.

She bought a few books.
Een paar boeken

She bought few books. 
Bijna geen


Slide 18 - Slide

She has _______ dollars.
A
a few
B
a little

Slide 19 - Quiz

She has _______ money.
A
few
B
little

Slide 20 - Quiz

Stap 1: Heb je te maken met Veel of met weinig/een paar

Slide 21 - Slide

Weektaak
Maken: Lesson 2.4 opdr. 1 tm 12 (VWO? Opdr. 13 en 14)

Slide 22 - Slide

Lesson 2
Writing

Slide 23 - Slide

What is important?

Slide 24 - Slide

Capital letters (Hoofdletter)
- Days and months.
- At the start of a new sentence.
- The I.
- Names for example people, countries or cities

Slide 25 - Slide

Full stop?

Slide 26 - Slide

Full stops

- At the end of a sentence.

Slide 27 - Slide

Commas

Slide 28 - Slide

Commas

Slide 29 - Slide

 Irregular verbs
Game

Slide 30 - Slide

Irregular verbs
- Let's play a game.
- Make groups of max 4 people.

- After making a group come at pick-up the game.

Slide 31 - Slide

Lesson 3

Slide 32 - Slide

Reading
timer
1:00

Slide 33 - Slide

Weektaak
Maken: Lesson 2.4 opdr. 1 tm 12 (VWO? Opdr. 13 en 14)
Klaar verder lezen.

Slide 34 - Slide