Chapter 1- 1 basis (1A/1B)

Learning Goals 
Je kan 
- tot twintig tellen
- familieleden in het Engels benoemen
-je familie beschrijven
- de dagen van de week en de maanden van het jaar in het Engels  zeggen 

1 / 28
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Learning Goals 
Je kan 
- tot twintig tellen
- familieleden in het Engels benoemen
-je familie beschrijven
- de dagen van de week en de maanden van het jaar in het Engels  zeggen 

Slide 1 - Slide

Do exercises
Blz. 22 : 1
Blz. 23: 2B
Blz. 24: 3    ( hulpmiddel/ leeftijd van je ouders forty, thirty, twenty, fifty)
Blz. 25 : 4B     (Kies uit :  I, you, she, we,it, they )
Blz 26 : 5A +5B
Blz 28: 1C
Blz. 29: 2A 

Slide 2 - Slide

Today's topic: Family 
Historical: The Royal family  (The Queen)
General: Your family 
Goal: You can talk about the Royal & describe your own family! 
 

Slide 3 - Slide

What do you know about the Queen?

Slide 4 - Mind map

The royal family

Slide 5 - Drag question

5

Slide 6 - Video

Do exercises
Blz. 23: 2B
Blz. 24: 3    ( hulpmiddel/ leeftijd van je ouders forty, thirty, twenty, fifty)
Blz. 25 : 4B     (Kies uit :  I, you, she, we,it, they )
Blz 26 : 5A +5B
Blz 28: 1C
Blz. 29: 2A 
Blz 31 . Possessive pronouns: 4a  (incl. vertaling) + 4B 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

02:14
Waarom zou Queen Elizabeth eerst geen troonopvolger zijn toen ze werd geboren?

Slide 10 - Open question

03:27
In welk jaar werd Queen Elizabeth koningin?

Slide 11 - Open question

04:25
Waarom legden mensen bloemen bij Buckingham Palace?

Slide 12 - Mind map

05:09
Waarom waren in deze periode veel mensen tegen de koningin?

Slide 13 - Mind map

05:42
Hoeveel jaar zit je op de troon met een "diamond jubilee"?

Slide 14 - Open question

Weekplanner: 26 t/m 30 september
Je kan
-Familieleden in het Engels benoemen
-tot 100 tellen
-het uiterlijk van een persoon beschrijven

****
vanaf blz. 44
Maken: 2,3,4,5,6,7,8,9,12,13, 16, 17
Leren: Theme words op blz. 44,48,50

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Weekplanner: 26 t/m 30 september
Je kan
-Familieleden in het Engels benoemen
-tot 100 tellen
-het uiterlijk van een persoon beschrijven

****

Slide 17 - Slide

Weekplanner: 3 t/m 8 oktober
Vanaf blz. 48....
Afmaken: 12, 13, 15 lezen, 16, 17 
Deze week: 
Samen/ Luistervaardigheid : 24 + 25 ( jezelf voorstellen) 
Maken/ opdrachten: 26, 27,28,29, 33,34,35,36,37

Slide 18 - Slide

Re-write the text in silence!
Hi, my name is Donna end I life  in Arnhem, witch is in Netherlands.  i'm 44 year old . My hobbys are playing tenis and  hockey.  Twice a week, I meat up with my best friends and we goes to city.   I haf 3 brother end 2  sisterz. My twin sister play the violin. My 3 brother plays footbal every weekend.  My favourite food is chiken  en reis.   I sit at vmbo Venster. My favourite subject is Pee Eee. 

Slide 19 - Slide

Correct your work! 
Hai, my name is Donna and I live  in Arnhem, which is in the Netherlands.  I am  forty-four years old . My hobbies  are playing tennis and  hockey.  Twice a week, I meet up with my best friends and we go  to town .   I have three brothers and two  sisters . My twin sister plays the violin. My three brothers play  football every weekend.  My favourite food is chicken  and rice.   I go to   Vmbo Venster. My favourite subject is P.E

Slide 20 - Slide

Maken:      Blz.79/ Opdracht 62c + 63a
WHICH= welke 

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Info: 

Slide 23 - Slide

Een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord in het Nederlands is:
A
hij
B
waar
C
huis
D
Susan

Slide 24 - Quiz

Uitleg ...
Een persoonlijk voornaamwoord gebruiken we in plaats van een zelfstandig naamwoord (een persoon, een dier, of een ding)...

Het meisje loopt - she walks
De jongen loopt   - he walks
De kat loopt -         it walks

Slide 25 - Slide

Uitleg ...

Slide 26 - Slide

Me= mij                                                        Julie lives with me                       
You= jij                                                         My teacher saw you yesterday
Him (hem);her (haar), het                    She gave him/her sweets 
us (ons)                                                       Wait for us at the busstop
you ( jullie)                                                  The woman can help you find the dog 
Them ( hen)                                                My parents are in London. I saw visited them last week. 

Slide 27 - Slide

Maken 
54 ( blz. 73/ vertaal de dik gedrukte woorden)  
 56,  ( vanaf blz. 73)
59D; 60,61,62 c, 63,

Slide 28 - Slide