3h So A/D L'adjectif qualificatif / het bijvoeglijk naamwoord (vorm en plaats)

Het bijvoeglijk naamwoord
Doel; je kunt het bijvoeglijk naamwoord (l'adjectif) actief gebruiken in het Frans
Je weet de wat de plaats is van het bijv nw en je kent de vormen
1 / 46
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Het bijvoeglijk naamwoord
Doel; je kunt het bijvoeglijk naamwoord (l'adjectif) actief gebruiken in het Frans
Je weet de wat de plaats is van het bijv nw en je kent de vormen

Slide 1 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een...
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel

Slide 2 - Quiz

Welke van onderstaande woorden zijn bijvoeglijk naamwoorden? (Meerdere antwoorden mogelijk)
A
lief
B
auto
C
spelen
D
Duitse

Slide 3 - Quiz

1. De vorm van het bijv.nw
In het Frans past het bij nw zich aan, aan het zelfstandig naamwoord, er zijn dus 4 vormen; 
mnl enkv, vrl enkv, mnl mv, vrl mv

Slide 4 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
Vormt zich naar het zelfstandig naamwoord. 
De standaard regel: 

Mannelijk enkelvoud:                                     grand
Vrouwelijk enkelvoud:    + e                               grande
Mannelijk meervoud:      + s                               grands
Vrouwelijk meervoud:  + es                             grandes

Slide 5 - Slide

Vul de juiste vorm in:
la _________________ maison
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 6 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
les amis _____________________
A
américain
B
américaine
C
américains
D
américaines

Slide 7 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
une personne __________________
A
élégant
B
élégante
C
élégants
D
élégantes

Slide 8 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
la mer ___________________ (bleu)

Slide 9 - Open question

Vul de juiste vorm in:
les copines _______________ (charmant)

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

Vul de juiste vorm in:
Laura est _________________ (heureux)

Slide 12 - Open question

Vul de juiste vorm in:
La semaine _____________ (dernier)

Slide 13 - Open question

Vul de juiste vorm in:
Les mères _________________ (actif)

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

Let op bij klinkerbotsing

nouveau wordt nouvel
un nouvel ami
beau wordt bel
un bel hôtel
vieux wordt vieil
un vieil homme
;

Slide 16 - Slide

Vul de juiste vorm in:
la ______________ grand-mère
A
vieux
B
vieille
C
veielle
D
vieilles

Slide 17 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Mon _________________ copain
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouveaux
D
nouvelles

Slide 18 - Quiz

Vertaal:
J'ai deux (mooie) _________ sœurs.

Slide 19 - Open question

Vertaal:
Le prof porte un pantalon (wit) _______

Slide 20 - Open question

Vertaal:
La voiture est très (oud) _____________

Slide 21 - Open question

Vertaal:
C'est une (lange) _________ route pour aller à Paris.

Slide 22 - Open question

Vul de juiste vorm in:
"J'ai une (bon) _____________ idée!"

Slide 23 - Open question

Vul de juiste vorm in:
C'est une région (dangereux) ___________________

Slide 24 - Open question

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord
2. Plaats van het bijvoeglijk naamwoord;

Slide 25 - Slide

Plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord komt ACHTER het zelfstandig naamwoord. 
Behalve het rijtje hieronder, de zogenaamde 12 musketiers. Die moet je uit je hoofd leren. Alleen deze staan dus VOOR het zelfstandig naamwoord:

Bon / Beau / Joli
Haut / long / petit
Jeune / grand
Vieux / mauvais 
Nouveau / Gros

Slide 26 - Slide

(wit) une.... page......

Slide 27 - Open question

(nieuw)
un..... jean......

Slide 28 - Open question

(knap/mooi)une....actrice.......

Slide 29 - Open question

Meer oefenen?
Kijk bij de grammaticatrainer op naar www.nufransleren.nl

Slide 30 - Slide

J'ai lui envoyé ...... ...............
A
le temps
B
le message
C
la message
D
les resaux

Slide 31 - Quiz

Vertaal het commentaar
A
B
le commentaire
C
la commentaire

Slide 32 - Quiz

Tu as lu .... ........ de Péline sur facebook?
A
la photo
B
la réaction
C
le réaction
D
le photo

Slide 33 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van onthouden?
A
penser
B
oublier
C
attendre
D
dire

Slide 34 - Quiz

Wat ontvang je in een restaurant na het eten?
A
le truc
B
l'appli
C
l'addition
D
le message

Slide 35 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van difficile?
A
utiliser
B
facile
C
bon
D
penser

Slide 36 - Quiz

Als je iets wilt kopen dan moet je geld ............
A
avoir besoin
B
payer
C
dire
D
devant

Slide 37 - Quiz

Op de computer kun je een bestand .............
A
j'ai vu
B
télécharger
C
pourtant
D

Slide 38 - Quiz

Wat is het tegenovergestelde van niet grappig?
A
devant
B
drôle
C
presque
D
près de

Slide 39 - Quiz

Wat is de verledentijdsvorm van wij zijn?
A
j'ai
B
on était
C
nous sommes
D
il donne

Slide 40 - Quiz

(italien) Tu connais Ragazza-B? C’est une chanteuse .........
A
italiene
B
italienne
C
italien
D
italienée

Slide 41 - Quiz

(nouveau) Chaque semaine, elle publie de ......... sur Insta. Elles sont très cool!

A
nouvel
B
nouvelles
C
nouveau
D
nouveaux

Slide 42 - Quiz

(petit) Sous ses vidéos, elle écrit toujours un ______________ message
A
petite
B
petits
C
petites
D
petit

Slide 43 - Quiz

(amoureux) Sylvie est une fille ..........
A
amoureuxe
B
amoureuse
C
amoureux
D
amoureus

Slide 44 - Quiz

(petit) Son ______________ copain s’appelle Max.
A
petites
B
petit
C
petite
D
petits

Slide 45 - Quiz

Max aime les filles ...........
A
sportifs
B
sortive
C
sportifes
D
sportives

Slide 46 - Quiz