examentraining 2

1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Eindexamen doen
  • Alle exameninfo vind je op examenblad.nl
  • Duits = leesvaardigheid
  • Oefenen kun je goed via deze site.
  • Ook in Learnbeat staat de examentraining al klaar.
  • Belangrijk is om zogenaamde "kilometers te maken"
    dat moet je dus ook doen!

Slide 2 - Slide

Start examen: Wat kun je verwachten?
  • Je krijgt 3 boekjes op je tafel:
    - tekstboekje
    - vragenboekje
    - uitwerkbijlage
  • - Je hebt een DN woordenboek bij je,
      - een Nederlands verklaringswoordenboek
      - (ND woordenboek mag, niet noodzakelijk)
  • Je hebt genoeg blauwschrijvende en zwartschrijvende pennen bij je.

Slide 3 - Slide

Examen Duits
  • +/- 15 teksten, +/- 40 vragen, +/- 45 punten
  • Er zijn korte en lange teksten
  • Er zijn open vragen, meerkeuze vragen, beweringenvragen, ordeningsvragen en combinatievragen
  • De meerkeuzevragen staan, in het algemeen, in het Duits.
     Andere soorten vragen staan in het Nederlands. 
  • De antwoordmogelijkheden van meerkeuze vragen staan in alfabetische volgorde.
  • Antwoorden op open vragen geeft je ALTIJD in het Nederlands, tenzij er staat dat het in het Duits moet. Antwoord je in het Duits, dan krijg je 0 punten.

Slide 4 - Slide

Kun je leren voor je examen Duits?


  • Je weet dat de vragen in het Duits komen. Dus leer een aantal "Typische Examenfragen"
  • Verder zijn signaalwoorden (geven verbanden van zinnen/alinea's weer) belangrijk om een tekst goed te begrijpen.
Jazeker ...

Slide 5 - Slide

Soorten leesstrategiën
  • voorspellen
  • voorkennis gebruiken
  • structuur van de tekst ontdekken / gebruiken
  • scannen / selectief lezen
  • intensief / gedetailleerd lezen 
  • woordbetekenissen afleiden of raden

Slide 7 - Slide

Voorspellen
Kijk naar titel, plaatjes, onderschriften, tussenkopjes en of opvallende woorden.

Slide 8 - Slide

Voorkennis gebruiken
Door het gebruik van voorkennis kun je eventueel gebrek aan woordkennis compenseren. Je kunt de tekst dus begrijpen zonder dat je alle (moeilijke) woorden moet kennen of opzoeken.

Slide 9 - Slide

Structuur ontdekken en gebruiken
Je moet verbanden tussen delen van een tekst kunnen herkennen en aangeven. Denk hierbij aan conclusies, opsommingen, voorbeelden, verwijzingen etc. Hierbij zijn de signaalwoorden erg belangrijk!

Slide 10 - Slide

Scannen
Je scant de tekst om een bepaald stukje 
informatie te vinden. Je leest dus selectief. 
Als je opzoek bent naar maar één bepaald 
gegeven, maak je gebruik van scannen.

Slide 11 - Slide

Intensief (gedetailleerd lezen)
Een (korte) tekst of een gedeelte intensief lezen om de vraag te kunnen beantwoorden. 
De tekst: uitpluizen, verbanden ontdekken en leggen.

Slide 12 - Slide

Woordbetekenissen raden / afleiden
Woordenboek gebruiken is handig, maar kost heel veel tijd. 
  • Lijkt het woord op het Nederlands of Engels (andere MVT)?
  • Spreek het woord in gedachten uit. 
  • Hak het woord in stukjes.
  • Kijk naar de context waarin de zin staat. 

Slide 13 - Slide

VRAAGSOORTEN
  • meerkeuzevraag
  • open vraag 
  • combinatievraag
  • beweringenvraag
  • ordeningsvraag

Slide 14 - Slide

Opdrachten
In je hand-out staan verschillende opdrachten als voorbereiding en aanvulling op je examen. Deze opdrachten hebben te maken met:
  • signaalwoorden
  • verbanden
  • typische examenvragen
  • kernwoorden

Slide 15 - Slide

signaalwoorden
  1. weil
  2. also
  3. wenn
  4. wie
  5. denn
  6. oder
  7. sondern
  8. ob

Slide 16 - Slide

verbanden
1. voorbeeld
2. verklaring
3. toelichting
4. gevolg
5. tegenstelling
6. reden
7. oplossing
8. terugblik
9. conclusie
10. samenvatting

Slide 17 - Slide

vaak voorkomende vragen
  1. Welke uitspraak komt met de 1e alinea overeen?
  2.  Wat maakt de 1e alinea duidelijk?
  3. Welke titel past boven de 2e alinea?
  4. Wat kun je uit  de 4e alinea concluderen?
  5. Wat blijkt uit de laatste alinea?
  6. Welk woord past in de logica van de tekst op de open plek in alinea 3?
  7. Wat wordt daarmee bedoelt?
  8. Wat past in de logica van de tekst op de open plek in alinea 2?
  9. Op welke vraag geeft de 4e alinea een antwoord?
  10. Hoe sluit deze zin met de voorafgaande zin aan?

Slide 18 - Slide