Ook in Learnbeat staat de examentraining al klaar.
Belangrijk is om zogenaamde "kilometers te maken" dat moet je dus ook doen!
Slide 2 - Slide
Start examen: Wat kun je verwachten?
Je krijgt 3 boekjes op je tafel: - tekstboekje - vragenboekje - uitwerkbijlage
- Je hebt een DN woordenboek bij je, - een Nederlands verklaringswoordenboek - (ND woordenboek mag, niet noodzakelijk)
Je hebt genoeg blauwschrijvende en zwartschrijvende pennen bij je.
Slide 3 - Slide
Examen Duits
+/- 15 teksten, +/- 40 vragen, +/- 45 punten
Er zijn korte en lange teksten
Er zijn open vragen, meerkeuze vragen, beweringenvragen, ordeningsvragen en combinatievragen
De meerkeuzevragen staan, in het algemeen, in het Duits. Andere soorten vragen staan in het Nederlands.
De antwoordmogelijkheden van meerkeuze vragen staan in alfabetische volgorde.
Antwoorden op open vragen geeft je ALTIJD in het Nederlands, tenzij er staat dat het in het Duits moet. Antwoord je in het Duits, dan krijg je 0 punten.
Slide 4 - Slide
Kun je leren voor je examen Duits?
Je weet dat de vragen in het Duits komen. Dus leer een aantal "Typische Examenfragen"
Verder zijn signaalwoorden (geven verbanden van zinnen/alinea's weer) belangrijk om een tekst goed te begrijpen.
Kijk naar titel, plaatjes, onderschriften, tussenkopjes en of opvallende woorden.
Slide 8 - Slide
Voorkennis gebruiken
Door het gebruik van voorkennis kun je eventueel gebrek aan woordkennis compenseren. Je kunt de tekst dus begrijpen zonder dat je alle (moeilijke) woorden moet kennen of opzoeken.
Slide 9 - Slide
Structuur ontdekken en gebruiken
Je moet verbanden tussen delen van een tekst kunnen herkennen en aangeven. Denk hierbij aan conclusies, opsommingen, voorbeelden, verwijzingen etc. Hierbij zijn de signaalwoorden erg belangrijk!
Slide 10 - Slide
Scannen
Je scant de tekst om een bepaald stukje
informatie te vinden. Je leest dus selectief.
Als je opzoek bent naar maar één bepaald
gegeven, maak je gebruik van scannen.
Slide 11 - Slide
Intensief (gedetailleerd lezen)
Een (korte) tekst of een gedeelte intensief lezen om de vraag te kunnen beantwoorden.
De tekst: uitpluizen, verbanden ontdekken en leggen.
Slide 12 - Slide
Woordbetekenissen raden / afleiden
Woordenboek gebruiken is handig, maar kost heel veel tijd.
Lijkt het woord op het Nederlands of Engels (andere MVT)?
Spreek het woord in gedachten uit.
Hak het woord in stukjes.
Kijk naar de context waarin de zin staat.
Slide 13 - Slide
VRAAGSOORTEN
meerkeuzevraag
open vraag
combinatievraag
beweringenvraag
ordeningsvraag
Slide 14 - Slide
Opdrachten
In je hand-out staan verschillende opdrachten als voorbereiding en aanvulling op je examen. Deze opdrachten hebben te maken met:
signaalwoorden
verbanden
typische examenvragen
kernwoorden
Slide 15 - Slide
signaalwoorden
weil
also
wenn
wie
denn
oder
sondern
ob
Slide 16 - Slide
verbanden
1. voorbeeld
2. verklaring
3. toelichting
4. gevolg
5. tegenstelling
6. reden
7. oplossing
8. terugblik
9. conclusie
10. samenvatting
Slide 17 - Slide
vaak voorkomende vragen
Welke uitspraak komt met de 1e alinea overeen?
Wat maakt de 1e alinea duidelijk?
Welke titel past boven de 2e alinea?
Wat kun je uit de 4e alinea concluderen?
Wat blijkt uit de laatste alinea?
Welk woord past in de logica van de tekst op de open plek in alinea 3?
Wat wordt daarmee bedoelt?
Wat past in de logica van de tekst op de open plek in alinea 2?