beschrijvend: wat, waar, hoe?
verklarend: situatie, oorzaak-gevolg, verklaring of toelichting
voorspellend: verwachting, trend bepalen
waarderend: wat is er gebeurd, wie zijn erbij betrokken, voor- en tegenargumenten voor de situatie
probleemoplossend: hoe kan iets verbeteren, probleemaanpak