Hoofdstuk 7

Hoofdstuk 7
Het zonnestelsel
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NaSkVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 46 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 1 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 7
Het zonnestelsel

Slide 1 - Slide

Hemellichamen
- Zon
- Maan
- Sterren

Het is een voorwerp dat zweeft in het heelal en niet door mensen gemaakt is. 

Slide 2 - Slide

De zon
De zon is een heel grote bol. (100x zo groot als de aarde)

Afstand van de aarde tot de zon
is ongeveer 150 miljoen kilometer.

Met vliegtuig: 17 jaar
15 miljoen graden Celcius

Slide 3 - Slide

Planeten (zonnestelsel)

Slide 4 - Slide

Omlooptijd (1)
De weg die een planeet volgt rond de zon noem je een baan.

Een rondje van de aarde om de zon duurt een jaar. 
(De aarde heeft een omlooptijd van één jaar)

Mercurius staat het dichts bij de zon -> omlooptijd is 88 dagen

Slide 5 - Slide

Omlooptijd (2)

Slide 6 - Slide

Omlooptijd (3)

Slide 7 - Slide

Astronomische eenheid (1)
De afstanden in het zonnestelsel zijn heel groot. 
De getallen zijn zo groot dat je moeilijk mee kunt rekenen.

Wetenschappers hebben een astronomische eenheid bedacht.

Slide 8 - Slide

Astronomische eenheid (2)

Slide 9 - Slide

Voorbeeldopdracht

Slide 10 - Slide

Dwergplaneten
De aarde draait niet alleen om de 8 planeten, maar ook om de 5 dwergplaneten.

Ze zijn kleiner dan planeten.

Slide 11 - Slide

Planetoïden (1)
Naast planeten en dwergplaneten draaien er nog miljarden planetoïden rond de zon.

Planetoïden zijn kleine en grote rotsblokken met een onregelmatige vorm. 

Slide 12 - Slide

Planetoïde (2)
De meeste planetoïde draaien in een baan tussen de planeten Mars en Jupiter. Dit noem je een planetoïdengordel.

Slide 13 - Slide

Manen (1)
's Nachts zie je meestal de maan. Overdag kun je de maan vaak zien. 
De maan draait rond de aarde (omlooptijd = ongeveer 1 maand)

De maan is 3,5 keer zo klein als de aarde.

Slide 14 - Slide

Maan (2)
Niet alleen de aarde heeft een maan. Andere planeten hebben ook één of meer manen.

Manen zijn verschillend van grootte. 



Slide 15 - Slide

7.2 De aarde

Slide 16 - Slide

De aarde
De aarde draait rond de zon, maar draait zelf ook.

Daardoor hebben we:
- Winter en zomer, 
- Dag en nacht,
- Korte en lange nachten

Slide 17 - Slide

Dag en nacht
Zon komt op in het oosten en gaat onder in het westen.

De aarde draait om de lijn van de 
noordpool naar de zuidpool. 
Dit is de aardas.


Slide 18 - Slide

Zonnewijzers

Slide 19 - Slide

Korte en lange nachten
De aarde draait om de aardas. De aardas staat schuin op de baan van de aarde. 


Slide 20 - Slide

De maan (1)
De maan geeft geen licht, je kunt de maan zien doordat de zon erop schijnt.

Slide 21 - Slide

De maan (2)
De verschillende vormen
noem je: Schijngestalten

De periode van nieuwe 
maan tot nieuwe maan
is een maancyclus

Slide 22 - Slide

Maansverduistering
Soms staan de zon, de aarde en de maan precies op 1 lijn.


Slide 23 - Slide

Zonsverduistering
Als de maan precies tussen de aarde en zon staat ligt een deel van de aarde in de schaduw van de maan.

Slide 24 - Slide

7.3 De planeten

Slide 25 - Slide

Aardse planeten
Rond de aarde draaien 8 planeten.




De aarde heeft 1 maan
Mars heeft 2 kleine manen (rotsblokken)

Slide 26 - Slide

Atmosfeer (1)
De 4 aardse planeten hebben een atmosfeer. Dat is de laag gassen rond een planeet. 

Bestaat uit:
- 80% stikstof
- 20% zuurstof

Slide 27 - Slide

Atmosfeer (2)

De atmosfeer van de aarde is heel dicht. Dit betekent dat er veel deeltjes zitten in elke liter lucht. 

De atmosfeer van Venus bestaat vooral uit koolstofdioxide. Venus heeft een hele dichte atmosfeer.

Slide 28 - Slide

Reuzeplaneten

Slide 29 - Slide

Jupiter en Saturnus (1)
Van de 4 reuzenplaneten draaien Jupiter en Saturnus het dichtst bij de zon. Je kunt ze 's nachts aan de hemel goed zien.

Jupiter is de grootste planeet van het zonnestelsel. 

Hebben beide meer dan 60 manen.

Slide 30 - Slide

Jupiter en Saturnus (1)

Slide 31 - Slide

Uranus en Neptunus
Uranus en Neptunus draaien het verst van de zon. Voor Neptunus heb je een telescoop nodig.

Hebben beide een blauw kleur. De kleur komt van de gassen in de buitenste laag.

Slide 32 - Slide

7.4 Planeten onderzoeken

Slide 33 - Slide

Telescoop
Uitgevonden rond 1600

Sterke verrekijker in de vorm
 van een buis

Slide 34 - Slide

Ruimtevaartuig (1)
1962 werd de Mariner 2 gelanceerd. Het deed allerlei metingen aan de planeet Venus.

Als een ruimtevaartuig op korte afstand langs een hemellichaam vliegt, heet dat een scheervlucht (flyby)

Slide 35 - Slide

Ruimtevaartuig (2)

Slide 36 - Slide

Flyby's

Slide 37 - Slide

Landers
Een andere manier om planeten te onderzoeken is met landers.




Slide 38 - Slide

Venus
In 1975 maakte Verera 9 een foto van het oppervlak van Venus.

Slide 39 - Slide

Orbiter
Is een ruimtevaartuig dat een langere tijd in een baan rond een planeet draait.


Slide 40 - Slide

7.5 De sterren

Slide 41 - Slide

Sterren (1)
Heeft een vorm van een bol.
De zon is ook een ster. 

Om de sterrenhemel goed te kunnen zien, moet het echt donker zijn.

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Sterren (2)
Sterren staan heel ver weg.

Dichtst bij de zon -> Proxima centauri (40 biljoen km vanaf de zon)

Met het snelste ruimtevaartuig zouden mensen er 19.000 jaar over doen om bij deze ster te komen.

Slide 44 - Slide

Sterrenbeelden
Duizenden jaren geleden keken mensen naar de sterren en zagen in een groepje sterren de vorm van een dier of god. 
-> Zo zijn sterrenbeelden ontstaan (88)


Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide