1. Ik weet weer wat woordsoorten zijn en wanneer ik dit gebruik.
2. Ik weet weer welke woordsoorten er zijn.
3. Ik ben verder gekomen in Numo en ga daar nu taakgericht te werk.
Slide 3 - Slide
Mededelingen
Zijn er dingen die ik moet weten?
Slide 4 - Slide
Herhaling woordsoorten
Wat zijn woordensoorten?
Bij woordsoorten bepaal je voor elk woord in de zin tot welke woordsoort deze hoort. Deze woorden hebben dus allemaal een andere functie.
Slide 5 - Slide
Welke woordsoorten hebben we allemaal geleerd?
Werkwoord
Een werkwoord zegt iets over wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.
Je kunt een werkwoord vervoegen, dat betekent dat je er verschillende werkwoordsvormen van kunt maken.
Slide 6 - Slide
Oefenen
De artiesten hebben een luid applaus gekregen.
Lisa zit al een tijdje in de auto.
Deze liedjes hebben we nu al drie keer gehoord.
Lisa geeft geen antwoord, maar denkt: wat een zeurpiet is papa.
Slide 7 - Slide
Lidwoord
Er zijn drie lidwoorden: de, het en een. Deze hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.
Slide 8 - Slide
Oefenen
De uitnodiging heb ik gisteren al verstuurd.
Voor de opdracht mogen de leerlingen samenwerken.
De man zat al heel lang op het bankje in het park.
Voor het huis van de buren heeft de buurman een boom gezet.
Slide 9 - Slide
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier plant of ding.
Het heeft meestal een enkelvoud en een meervoud. Ook kan je er een verkleinwoord van maken en een lidwoord voor zetten.
Slide 10 - Slide
Oefenen
Deze opdracht is een alternatief voor de andere opdracht.
Na de zomer blijft het altijd nog even warm.
Jan pakt zijn blauw rugzak en gaat zitten op zijn plek.
Samen met mijn vader rijd ik weleens op de motor.
Slide 11 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord. Het staat ervoor of erachter.
Vaak heeft het een korte en een lange vorm en kun je het groter of kleiner maken.
Slide 12 - Slide
Oefenen
Mijn lieve moeder had gisteren lekkere snoepjes meegenomen.
Ineens heeft Roos roze haar en ook draagt ze gele broeken.
De spannende film wil ik nog wel tien keer zien.
Mijn derde les vandaag is het leukste vak Nederlands.
Slide 13 - Slide
Voorzetsel
Geven vaak de plaats, de tijd of de reden/oorzaak aan. Je kunt er een lidwoord met een zelfstandig naamwoord achter zetten en het staat vaak aan het begin van een zinsdeel.
Slide 14 - Slide
Oefenen
In Groningen wonen vooral studenten.
Ik rende snel over de brug, omdat er aan boot aankwam.
Door de jaren heen ben ik lang geworden, maar mijn broer ook.
Ben jij liever groot of klein?
Slide 15 - Slide
Numo
Ga in stilte aan de slag met grammatica.
timer
20:00
Slide 16 - Slide
Lesdoelen
1. Ik weet weer wat woordsoorten zijn en wanneer ik dit gebruik.
2. Ik weet weer welke woordsoorten er zijn.
3. Ik ben verder gekomen in Numo en ga daar nu taakgericht te werk.