LO2 Samenvatting 5.3 Duurtraining

Goedemiddag klas!
Huiswerk ingeleverd toppers? Nog niet? Lever het dan NU nog in via Teams of ELO. 

Zet je camera aan het begin en eind van de les aan
voor de presentie-check. 
1 / 39
next
Slide 1: Slide
Lichamelijke opvoedingMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Goedemiddag klas!
Huiswerk ingeleverd toppers? Nog niet? Lever het dan NU nog in via Teams of ELO. 

Zet je camera aan het begin en eind van de les aan
voor de presentie-check. 

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Duurtraining
Theorie over 5.3
Pak je boek en een pen en papier erbij!

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Verschil duurtraining en kracht
Gisteren over krachttraining gehad, maar wat is nu het verschil?

Duurtraining = Gericht op verbeteren van je uithoudingsvermogen 
Krachtraining = Gericht op het sterker maken van je spieren

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Duurtraining (duurloop)

Uithoudingsvermogen = Het vermogen om een lichamelijke belasting vol te houden
Duurloop = Langere afstanden hardlopen

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Video

This item has no instructions

Energiesysteem in je lichaam
ATP en CP zijn de twee vormen van je energie in je lichaam. Je hebt een kleine voorraad altijd in je lichaam (voor slechts een paar seconden ATP en tot 20 seconden CP). Je lichaam gebruikt deze energie, maar moet het ook constant blijven aanvullen. Dit gebeurt door de 3 energiesystemen:

1: (creatine)fosfaatsysteem
2: Anaeroob systeem
3: Aeroob systeem

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Energiesystemen (blz. 143)        
ATP is de naam van je energie in je lichaam. Je hebt een kleine voorraad altijd in je lichaam (voor slechts een paar seconden!). Je lichaam gebruikt deze energie maar moet het ook constant blijven aanvullen, dit gebeurd:
- (creatine)fosfaatsysteem
- Anaeroob systeem
- Aeroob systeem

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

(Creatine)fosfaatsysteem
Energievorm 1: CP
- Korte tijd > veel energie

- Maximaal 20 seconden

- Energie weer opgeladen in 1 minuut voor 90%

- Voorbeeldsport: Sprinten

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Groen = CP         
ATP is de naam van je energie in je lichaam. Je hebt een kleine voorraad altijd in je lichaam (voor slechts een paar seconden!). Je lichaam gebruikt deze energie maar moet het ook constant blijven aanvullen, dit gebeurd:
- (creatine)fosfaatsysteem
- Anaeroob systeem
- Aeroob systeem

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Anaeroob systeem
Energievorm 2: ATP (met aanvulling van anaeroob systeem) 
- Start na 10-20 seconden op
- Gebruikt suikers om energie aan te vullen
- Verbranden gaat snel, daarom niet alles, wat blijft er over: melkzuur
- Energie weer opgeladen in 45 minuten voor 90%
- Voorbeeldsporten (tussen de 20 seconden en drie minuten): 
   - 400m sprint en 800m sprint

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Rood = Anaeroob         
ATP is de naam van je energie in je lichaam. Je hebt een kleine voorraad altijd in je lichaam (voor slechts een paar seconden!). Je lichaam gebruikt deze energie maar moet het ook constant blijven aanvullen, dit gebeurd:
- (creatine)fosfaatsysteem
- Anaeroob systeem
- Aeroob systeem

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Video

This item has no instructions

Aeroob systeem
Energievorm 2: ATP (met aanvulling/resynthese) van Aeroob systeem 
- Start na 2-3 minuten op
- Regelmatige hartslag en ademhaling, evenwicht in energiegebruik
- Gebruikt suikers, vetten en eiwitten om energie aan te vullen
- Aanvullen gaat met zuurstof: steady-state = geen restafval
- Volgorde van suiker/vet/eiwit verbranden bouwt op (blz. 145)
- Voorbeeldsporten (duursporten): 
   - 5km hardlopen, marathon, 10km schaatsen, wielrennen

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Blauw = Aeroob         
ATP is de naam van je energie in je lichaam. Je hebt een kleine voorraad altijd in je lichaam (voor slechts een paar seconden!). Je lichaam gebruikt deze energie maar moet het ook constant blijven aanvullen, dit gebeurd:
- (creatine)fosfaatsysteem
- Anaeroob systeem
- Aeroob systeem

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Trainingsleer
Fase 1: De daling (overload)
Fase 2: Herstellen
Fase 3: Tijdelijke verbetering (supercompensatie)
Fase 4: Daling tot beginniveau (reversibiliteit) 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

FITT - principe (blz 133 & 146)
FITT staat voor:
F = frequentie (hoe vaak train je in de week?)
I = intensiteit (hoe zwaar ga je trainen?)
T = trainingsduur (Hoelang duurt een training?)
T = type activiteit (welke trainingsvorm en oefeningen kies je?)

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Trainingsprogramma

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Aeroob systeem
Zone bepalen door: gevoel, hartslag of snelheid

Zone 1: De heel rustige hersteltraining (min. snelheid en HF)
Zone 2: Rustige duurtraining (matig intensief)
Zone 3: Intensieve duurtraining (naar anaerobe drempel)
Zone 4: Zeer intensief (max. snelheid en HF)

(voorbeeld: Shuttlerun/piepjestest) (HF=hartslag) 

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Afsluiting:
Huiswerk: Samenvatting maken 5.3 (gebruik je aantekeningen!) 
                      Inleveren: via Teams of Magister opdrachten als foto of Word-doc.


Tot volgende week maandag!

Wat te leren voor de toets?
3.2 en 5.2 en 5.3

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Anatomie
Fysiologie
Houdt zich bezig met het bestuderen van de opbouw van het menselijk lichaam
Is de wetenschap die zich bezighoudt met hoe het lichaam functioneert
Gaat over opbouw van cellen en spieren 
Gaat over het bewegen (van spieren en lichaam)

Slide 22 - Drag question

This item has no instructions

Een volwassen persoon heeft ongeveer 350 botten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Een baby wordt geboren met zo'n 350 botten, volwassenen hebben ongeveer 206 botten. 
Waarvoor dient het skelet?
A
Stevigheid
B
Bescherming
C
Beide antwoorden zijn goed
D
Beide antwoorden zijn fout

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Kogelgewricht
Ellipsvormig gewricht
Zadelgewricht
Rolgewricht
Zet het juiste onderdeel bij het goede gewrichtssoort
Scharniergewricht
Heup
Knie
Schouder
Onderarm
Elleboog
Vingers
Duim

Slide 25 - Drag question

Eén-assig
Rolgewricht
Bij een rolgewricht rollen de botten over elkaar heen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de onderarm waarbij het spaakbeen om de ellepijp draait. Ga naar de pagina van het rolgewricht.
Schaniergewricht
Een schaniergewricht werkt net als een schanier van een deur. Het gewricht kan ook alleen maar heen en weer bewegen. Dit gebeurt bijvoorbeeld tussen de vingerkootjes. Ga naar de pagina van het schaniergewricht.
Twee-assig
Zadelgewricht
Bij een zadelgewricht liggen twee zadelvormige botvlakken op elkaar. Er kan hier om twee assen bewogen worden. Een voorbeeld hiervan is het gewricht tussen de handwortel en het middenhandsbeentje van de duim. Ga naar de pagina van het zadelgewricht.
Eivormig gewricht
Het ei- of ook wel ellipsoïd gewricht, heeft een bol en een hol ellipsvormig (eivormig) gewrichtsvlak. Het eivormig gewricht heeft twee bewegingsmogelijkheden. Dit gewricht is te vinden tussen de vinger en de handplam. Ga naar de pagina van het eivormig gewricht.
Drie-assig
Kogelgewricht
Een kogelgewricht bestaat uit een kogel in een kom. Dit gewricht heeft veel bewegingsvrijheid. Dit gewricht zit bijvoorbeeld in je heup en in je schouder. Je kan je arm voor- en achterwaarts, maar ook zijwaarts bewegen. Daarnaast kan je je bovenarm in zijn eigen lengterichting roteren. Ga naar de pagina van het kogelgewricht.
In het menselijk lichaam komt spierweefsel voor in:
A
1 vorm
B
3 vormen
C
2 vormen
D
4 vormen

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Het maag-darmstelsel, bloedvaten, luchtwegen en voortplantingsorganen zijn voorbeelden van:
A
Willekeurige spieren
B
Dwarsgestreept spierweefsel
C
Glad spierweefsel
D
Hartweefsel

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

We hebben met spieren de 'origo' en de 'insertio' sleep de goede betekenis naar de woorden. 
Origo
Insertio
Begin
Eind

Slide 28 - Drag question

This item has no instructions

Spieren werken samen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Geef een voorbeeld hoe spieren samenwerken met de woorden 'Agonist' en 'Antagonist'

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

Pectoralis major (grote borstspier)
Biceps brachii (biceps/tweehofdige armbuiger)
Deltoideus (deltaspier/driehoekspier)
Gastrocnemius (kuit/kuitbeenspier)
Triceps brachii (triceps/driehoofdige armbuiger)

Slide 31 - Drag question

1 Pectoralis major (grote borstspier)
2 Biceps brachii (biceps/tweehofdige armbuiger)
3 Rectus abdominis (buikspier)
4 Deltoideus (deltaspier/driehoekspier)
5 Trapezius (Monnikskapspier)
6 Triceps brachii (triceps/driehoofdige armbuiger)
7 Latissimus Dorsi (brede rugspier)
8 Gluteus Maximus (grote bilspier)
9 Gastrocnemius (kuit/kuitbeenspier

Een spiervezel bestaat uit myofibrillen, waar vindt dan op het kleinste niveau het samentrekken plaats:
A
Kern
B
Sarcomeer
C
Membraan
D
Haarvaten

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Slide 33 - Video

This item has no instructions

Wat voor beweging kan jij je nog herinneren wat je hebt geleerd? Hoe ging dat?

Slide 34 - Mind map

This item has no instructions

Motorisch leren gebeurt in 3 fases, zet ze op de goede volgorde
1
2
3
Cognitieve fase
Autonome fase
Associatieve fase

Slide 35 - Drag question

This item has no instructions

2

Slide 36 - Video

This item has no instructions

00:40
De grote bloedsomloop loopt dus tussen je hart en longen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

03:32
Slagaders bevatten zuurstof, met welke kleur wordt dit meestal aangegeven?
A
Rood
B
Blauw

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Hebben jullie nog vragen?

Slide 39 - Open question

This item has no instructions