Trede 4: schrijven: begrippen begrijpen

Nederlands trede 4
schrijven: begrippen begrijpen
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Nederlands trede 4
schrijven: begrippen begrijpen

Slide 1 - Slide

Welkom
Wat gaan we doen?
1. Lezen
2. Schrijven
3. Spreken en gesprekken


Wat ga je leren (criteria)?
1. Je benoemt standpunt, argument, feit, mening, tekstsoort en gespreksvormen, paragraaf.


Slide 2 - Slide

Feiten en meningen
Kijk naar deze twee zinnen:

1. De Martinitoren is 96,8 meter hoog

2. Ik vind het leuk om de Martinitoren te beklimmen

Wat valt je op?

Slide 3 - Slide

1. De Martinitoren is 96,8 meter hoog
2. Ik vind het leuk om de Martinitoren te beklimmen

Slide 4 - Mind map

Feiten en meningen
Kijk naar deze twee zinnen:

1. De Martinitoren is 96,8 meter hoog

2. Ik vind het leuk om de Martinitoren te beklimmen

Zin 1 is een feit. Dit kun je controleren.
Zin 2 is een mening, iets wat iemand vindt. Je kunt het daar mee eens of oneens zijn.

Slide 5 - Slide

Feit of mening?
Annet kreeg een 8,5 voor haar toets.
A
feit
B
mening

Slide 6 - Quiz

Feit of mening?
Roken zou verboden moeten worden.
A
feit
B
mening

Slide 7 - Quiz

Feit of mening?
Vandaag stond er 367 kilometer file in het land.
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quiz

Feit of mening?
Blauw is een mooie kleur.
A
feit
B
mening

Slide 9 - Quiz

Mening, standpunt en argument

Als je jouw mening gaat verdedigen, noem je dat jouw standpunt. Je zegt dan wat jij ergens van vindt. Iemand anders kan een andere mening hebben, een ander standpunt.

Ik vind dat ... Volgens mij ... Dus ...

Je kunt je standpunt onderbouwen met argumenten. Met een argument zeg je waarom je iets vindt. 

Omdat ... Want ... 

Slide 10 - Slide

Mening, standpunt en argument

Bijvoorbeeld:

Je moet stoppen met roken (standpunt), 
want roken is slecht voor je (argument 1) 
en het is hartstikke duur (argument 2).

Wat valt je op? 

Slide 11 - Slide

Je moet stoppen met roken (standpunt),
want roken is slecht voor je (argument 1)
en het is hartstikke duur (argument 2).

Slide 12 - Mind map

Mening, standpunt en argument

Bijvoorbeeld:

Je moet stoppen met roken (standpunt), 
want roken is slecht voor je (argument 1) 
en het is hartstikke duur (argument 2).

Een argument kan dus gebaseerd zijn op:
1. een feit (kun je controleren)
2. een mening (kan per persoon verschillen)

Slide 13 - Slide

Standpunt of argument?
Ik vond het optreden van de schoolband erg goed, want ze speelden heel goed samen.

Ik vond het optreden van de schoolband erg goed is een ...
A
standpunt
B
argument

Slide 14 - Quiz

Standpunt of argument?
Omdat oude auto's heel vervuilend zijn, vind ik dat ze niet meer in het centrum mogen komen.

Omdat oude auto's heel vervuilend zijn is een ...
A
standpunt
B
argument

Slide 15 - Quiz

Standpunt of argument?
Ik vind dat je de tv uit moet zetten, want tv kijken is onzin.

Want tv kijken is onzin is een ...
A
standpunt
B
argument

Slide 16 - Quiz

Als het goed is, weet je nu wat 'feit, mening, standpunt en argument' betekent. Klopt dit?
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll

Dan nog kort de begrippen tekstsoort, gesprekvorm en paragraaf. Wat hoort waar bij? Sleep naar de juiste plek.
Tekstsoort
Gespreksvorm
Paragraaf
Informatieve tekst
Betoog
Debat
Discussie
deel van hoofdstuk
§

Slide 18 - Drag question

Aan de slag
Ga dan nu naar de portal, trede 4.

Maak de opdrachten bij Lezen:
- begrippen begrijpen

De andere werkdoelen doen we volgende week!

Lees ook verder in je boek en werk aan de boekenmissie.

Slide 19 - Slide