Als/dan, me/mijn, u/uw en dat/wat 20OR

Nederlands
Hen/hun/zij
dat/wat
als/dan
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1-3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands
Hen/hun/zij
dat/wat
als/dan

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

Ik ben groter....zij
A
als
B
dan

Slide 4 - Quiz

Wij eten net zo veel ..... mijn buren
A
als
B
dan

Slide 5 - Quiz

Mijn broer is sneller .... mijn zus.
A
als
B
dan

Slide 6 - Quiz

u /  uw
jou / jouw
mij / mijn

Slide 7 - Slide

Je gebruikt jou, u en mij als je verwijst naar personen.

Mike stuurde mij een appje.
Heeft hij jou een berichtje gestuurd?
Ik geef u een kopje koffie.

Slide 8 - Slide

Je gebruikt jouw, uw en mijn om een bezit aan te geven.

Hier heb je jouw pen.
Uw onvriendelijke toon staat me niet aan.
Het mijn voorstel.

Slide 9 - Slide

Het is me boek.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Verschil tussen dat en wat

Slide 12 - Slide

Dat
Dat verwijst naar iets bepaalds:
-Het boek dat ik lees is fijn.
-Het onderwijs dat ik volg is pittig.
-Het jasje dat ik gisteren gekocht heb, past me precies.

Slide 13 - Slide

Wat
Wat verwijst naar een hele zin of iets onbepaalds:
-Van mijn leraar mochten we het boek gebruiken bij de toets, wat we heel prettig vonden.
-Ze heeft me alles gegeven wat ik wilde.
- Het mooiste wat me is overkomen, is dat ik verliefd werd.

Slide 14 - Slide

Het paspoort....ik gisteren ophaalde bij het gemeentehuis, zag er mooi uit.
A
dat
B
wat

Slide 15 - Quiz

Er is niets....me gelukkig maakt.
A
dat
B
wat

Slide 16 - Quiz

Het meisje .... daar loopt, is mijn zusje.
A
dat
B
wat

Slide 17 - Quiz