Argumenteren les 2: standpunt-argument en feitelijk-waarderend

Argumenteren is te leren!
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Argumenteren is te leren!

Slide 1 - Slide

Argumenteren is te leren

  • Schrift + pen op tafel.
  • Je hoeft NIET in te loggen.

Slide 2 - Slide

Toetsweek 4
Argumenteren:
  • Je kent het verschil tussen standpunten en argumenten.
  • Je kunt aangeven of het om feitelijke of waarderende (niet feitelijk) argumentatie gaat.
  • Je kunt signalen /signaalwoorden van argumentatie aangeven.
  • Je kent het verschil tussen argumenten en tegenargumenten en je kunt deze herkennen.
  • Je kunt benoemen waarop de argumentatie is gebaseerd (argumentatieschema's)
  • Je kunt argumentaties in een blokjesschema zetten.
  • Je kunt benoemen om welke structuur het gaat (argumentatiestructuren).
  • Je kent de retorische middelen: ethos, pathos, logos en kairos.
  • Je kunt de retorische middelen herkennen en toepassen.

Slide 3 - Slide

Klik HIER

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Dilemma's 'Robin de film'
Je hebt vier dilemma's gekregen. 

  • Welke keuzes heb je gemaakt?
  • Schrijf drie redenen (argumenten) op die jouw keuze ondersteunen.

Slide 6 - Slide

Waarom heb jij het nodig om goed te leren argumenteren?

Slide 7 - Open question

Standpunt of argument
Het standpunt is de mening van iemand.

Deze mening wordt onderbouwd (sterker gemaakt) door argumenten.

Slide 8 - Slide

Argument
Een argument is een uitleg waarom je iets vindt.

Als je bijvoorbeeld zegt dat je niet naar buiten wilt, dan kun je als uitleg geven: 
‘Ik wil niet naar buiten, omdat het regent’, of: ‘Het regent, daarom wil ik niet naar buiten.’ 
Het argument is dan: het regent.

Soms is het onduidelijk of iets een argument is of niet. Iets is meestal een argument als één van de volgende woorden in de zin zit: omdat, want, immers, daarom, dus.

Slide 9 - Slide

Handig om te onthouden
Standpunt en argument herken je vaak aan bepaalde woorden. 

Signaalwoorden voor een standpunt zijn woorden zoals ‘ik vind’, ‘volgens mij’, ‘dus’, ‘daarom’, ‘concluderend’.

Signaalwoorden voor een argument zijn woorden zoals ‘want’, ‘omdat’, ‘immers’, ‘aangezien’, en ‘namelijk’.

Slide 10 - Slide

Want/dus-proef
Soms bevat een stukje tekst geen signaalwoorden die een standpunt of argument aanduiden. 

In dat geval kun je zelf de signaalwoorden tussen twee zinnen zetten om na te gaan waar je mee te maken hebt:
o Standpunt ‘want’ Argument
o Argument ‘dus’ Standpunt
Dit noemen we de ‘want/dus-proef’.

Slide 11 - Slide

Het zal mij verbazen als dit jaar de carnavalsoptocht in Den Bosch doorgaat. [Er wordt namelijk een erg harde wind voorspeld.]
A
Standpunt
B
Argument

Slide 12 - Quiz

[Het Nederlands verloedert] want jongeren gebruiken steeds meer Engelse woorden als spam, hacken, gamen, cool, relaxed en chill.
A
Argument
B
Standpunt

Slide 13 - Quiz

[Leerlingen op het vwo moeten in plaats van zes jaar in vijf jaar hun opleiding kunnen afmaken.] Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen.
A
Standpunt
B
Argument

Slide 14 - Quiz

1

Slide 15 - Video

00:54
Dit is veranderd!
We maken nu alleen het verschil:

feitelijk: je kunt het controleren, maar het hoeft niet waar te zijn.

waarderend: het is wenselijk/ onwenselijk, gepast/ ongepast, goed/fout--> iets wat iemand vindt.

Slide 16 - Slide

Feitelijke argumenten
Als iemand zijn standpunt ondersteunt met een feitelijke uitspraak (iets wat controleerbaar is) noemen we die uitspraak een feitelijk argument.

voorbeelden:
Ik ga liever niet mee naar Parijs (standpunt), want Parijs is een grote, dichtbevolkte stad (argument).

Israël en de Palestijnen zullen niet snel nader tot elkaar komen (standpunt); ze hebben immers nu al meer dan zestig jaar een ernstig conflict (argument).

Slide 17 - Slide

Waarderende argumenten
Iemand kan zijn standpunt ook ondersteunen met een waarderend argument. Een waarderende uitspraak geeft aan dat iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed of slecht, mooi of lelijk is.

Voorbeelden:
Ik ga graag mee naar Parijs (standpunt), want Parijs heeft de mooiste musea van de hele wereld (argument).

Omdat we verplicht zijn om mensen in nood altijd te helpen (argument), vind ik dat we alle vluchtelingen in Nederland moeten opnemen (standpunt).

Slide 18 - Slide

Feitelijk of waarderend?

De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij. Je kunt er beter niet aan deelnemen.


A
feitelijk
B
waarderend

Slide 19 - Quiz

Feitelijk of waarderend?

Mobieltjes moeten in alle scholen verboden worden. Leerlingen kunnen er echt geen nuttige dingen mee doen.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 20 - Quiz

Feitelijk of waarderend?

Je wordt er toch beroerd van als je die heftige berichten over ontgroeningen leest. Ze moeten het ontgroenen gewoon helemaal verbieden.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Link

Tegenargumenten
Met argumenten kun je je eigen standpunt verdedigen of het standpunt van een ander aanvallen. 
Dit doe je door een tegenargument te geven. Hiermee ontkracht je het standpunt.
Je kunt een argument ook ontkrachten met een tegenargument.

Kijk eerst of het om een standpunt of om een argument gaat.


Slide 23 - Slide

Je kunt argumenten vaak herkennen aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk, aangezien en immers.
argument, dus standpunt
standpunt, want argument

Slide 24 - Slide

Voorbeeld
De kans is groot dat ze je na je overlijden als orgaandonor zullen gebruiken; ze zitten immers te springen om donororganen.

Wat is het standpunt?
Wat is het argument?

Slide 25 - Slide

De kans is groot dat ze je na je overlijden als orgaandonor zullen gebruiken (standpunt); ze zitten immers te springen om donororganen (argument)

Controle:
Ze zitten te springen om donororganen, dus de kans is groot dat ze je als orgaandonor zullen gebruiken.
of
De kans is groot dat ze je als orgaandonor zullen gebruiken, want ze zitten te springen om orgaandonoren.


Slide 26 - Slide

De kans is groot dat ze je na je overlijden als orgaandonor zullen gebruiken (standpunt); ze zitten immers te springen om donororganen (argument).

Slechts een op de vijfduizend overledenen wordt gebruikt als orgaandonor.

Wat gebeurt hier?
Wordt het standpunt of het argument aangevallen?

Slide 27 - Slide

De kans is groot dat ze je na je overlijden als orgaandonor zullen gebruiken (standpunt); ze zitten immers te springen om donororganen (argument).

Slechts een op de vijfduizend overledenen wordt gebruikt als orgaandonor--> maakt het standpunt zwakker, dus is dit een tegenargument.

Slide 28 - Slide

Voorbeeld
Ik wil niet meer naar Italië op vakantie, want je kunt er in restaurants nauwelijks vegetarische gerechten krijgen.

Wat is het standpunt?
Wat is het argument?

Slide 29 - Slide

Ik wil niet meer naar Italië op vakantie (standpunt), want je kunt er in restaurants nauwelijks vegetarische gerechten krijgen (argument).

Controle:
Je kunt er in restaurants nauwelijks vegetarische gerechten krijgen, dus ik wil niet meer naar Italië op vakantie.

Slide 30 - Slide

Ik wil niet meer naar Italië op vakantie (standpunt), want je kunt er in restaurants nauwelijks vegetarische gerechten krijgen (argument).

Wat een onzin: de Italiaanse keuken is juist beroemd om zijn groente- en kaasschotels.

Wat wordt ontkracht? Het standpunt of het argument?

Slide 31 - Slide

Het ontkracht het argument dat er nauwelijks vegetarische gerechten te krijgen zijn in restaurants.

Het is dus een tegenargument.

Slide 32 - Slide

Aan de slag

Kwizl (klaargezette toetsen):
  • Standpunt of argument
  • feitelijk of waarderend

Slide 33 - Slide