Jeugdjournaal: quiz 21-24 september 2023

Jeugdjournaal: quiz
donderdag 21 september
tot en met
zondag 24 september 2023
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Jeugdjournaal: quiz
donderdag 21 september
tot en met
zondag 24 september 2023

Slide 1 - Slide

Over welke onderwerpen gaat de quiz, denk je? Typ één onderwerp.

Slide 2 - Open question

Programma
1)    De foto bekijken. De tekst lezen.
2)    De woorden bespreken met de leerlingen in je groepje.
3)    De video's opnieuw bekijken en bij één video:
A)   twee of meer woorden typen.
B)   of één of meer zinnen typen.
C)   of een samenvatting van maximaal drie zinnen typen.
4)    Terugkijken naar de doelen.

Slide 3 - Slide

Programma
1)    De video bekijken. De tekst lezen.
2)    De woorden bespreken met de leerlingen in je groepje.
3)    De video's opnieuw bekijken en bij één video:
A)   Twee of meer woorden typen.
B)   Of één of meer zinnen typen.
C)   Of een samenvatting van maximaal drie zinnen typen.
4)    Terugkijken naar de doelen.

Slide 4 - Slide

Doelen
1) Je kunt respectvol samenwerken in een groepje.​
2) Je kunt bij één van de video's: 
A) twee of meer woorden typen, die je niet eerder zelf
     genoemd hebt;
B) of één of meer zinnen typen;
C) of een samenvatting van maximaal drie zinnen typen.

Slide 5 - Slide

Samenwerken
1)  Kies een voorzitter en een schrijver.
2)  Kijk naar de video.​
3)  Lees de beginletter(s). Denk een halve minuut in stilte na.
4)  Noem één woord als de voorzitter je naam noemt.
     Kies zelf het nummer.
5)  Praat samen over het woord.
6)  Schrijf bij elk nummer één woord.

Slide 6 - Slide

Taken van de voorzitter
1)   Geef eerst een beurt aan een leerling​,
      die nog niet zo lang in de ISK zit.​
2)   Zorg ervoor dat alle leerlingen om de
      ​beurt een woord kunnen noemen. ​
3)   Zorg ervoor dat alle leerlingen meedoen.​

Slide 7 - Slide

Wat kan de voorzitter zeggen?
....  is aan de beurt.
…, jij bent aan de beurt.​​
…, wat denk jij?​
…, denk jij dat ook?​
...., ben je het ermee eens?

Slide 8 - Slide

Wat kun je zeggen?
Ik denk dat ook.​
Ik ben het ermee eens.
Ik denk dat het niet goed is.​
Ik ben het er niet mee eens.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Link

Slide 11 - Slide

Doel: je kunt een passend woord noemen.
In 1) M___ is een aardbeving geweest. De huizen in sommige 2) d___ zijn verwoest. Er wordt hard gewerkt om de mensen te 3) h___. De 4) s___ op de foto is door de aardbeving erg b___. Er staan nog wel 5) m___, maar de kinderen kunnen geen 6) l___ krijgen. Ze weten niet wanneer ze weer naar school kunnen.

Slide 12 - Slide

Doel: je kunt een passend woord noemen.
In 1) Marokko is een aardbeving geweest. De huizen in sommige 2) dorpen zijn verwoest. Er wordt hard gewerkt om de mensen te 3) helpen. De 4) school op de foto is door de aardbeving erg beschadigd. Hij is niet helemaal verwoest. Er staan nog wel 5) muren, maar de kinderen kunnen geen 6) les krijgen. Ze weten niet wanneer ze weer naar school kunnen.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Slide 15 - Slide

Doel: je kunt een passend woord noemen.
De 13-jarige jongen maakte zeven maanden geleden de zware 1) a___ in Turkije mee. Zijn huis werd 2) v___ en sindsdien woont hij met zijn familie in een 3) t___. Hij denkt vaak aan familie en vrienden die zijn 4) o___. Sinds een aantal dagen kan hij weer naar 5) s___. Maar 6) s___ vindt hij moeilijk. Hij heeft  geen eigen kamer om te studeren. En hij heeft geen tafel, geen stoel en geen internet. Toch blijft de jongen heel erg zijn 7) b___ doen. Hij heeft namelijk grote 8) p___ voor later. Hij wil dokter worden. Hij hoopt dat het lukt.

Slide 16 - Slide

Doel: je kunt een passend woord noemen.
De 13-jarige jongen maakte zeven maanden geleden de zware 1) aardbeving in Turkije mee. Zijn huis werd 2) verwoest en sindsdien woont hij met zijn familie in een 3) tent. Hij denkt vaak aan familie en vrienden die zijn 4) omgekomen. Sinds een aantal dagen kan hij weer naar 5) school. Maar 6) studeren vindt hij moeilijk. Hij heeft geen eigen kamer om te studeren. En hij heeft geen tafel, geen stoel en geen internet. Toch blijft de jongen heel erg zijn 7) best doen. Hij heeft namelijk grote 8) plannen voor later. Hij wil dokter worden. Hij hoopt dat het lukt.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Doel: je kunt een passend woord noemen.
De wedstrijd tussen Ajax en Feyenoord is gestopt omdat er 1) v___ op het veld werd gegooid. Feyenoord stond met 2) ___ -0 voor toen supporters van Ajax het op het veld gooiden. Ze waren 3) b___ en hebben zich na de 4) w___ erg misdragen. Een speciaal team van de 5) p___ werd ingezet om het probleem op te lossen. Maar veel supporters gooiden 6) s___ naar ze. Om de 7) m___ weg te krijgen, werden traangas en paarden ingezet. Het is nog niet duidelijk of en wanneer de wedstrijd wordt 8) a___.


Slide 19 - Slide

Doel: je kunt een passend woord noemen.
De wedstrijd tussen Ajax en Feyenoord is gestopt omdat er 1) vuurwerk op het veld werd gegooid. Feyenoord stond met 2) 3-0 voor toen supporters van Ajax het op het veld gooiden. Ze waren 3) boos en hebben zich na de 4) wedstrijd erg misdragen. Een speciaal team van de 5) politie werd ingezet om het probleem op te lossen. Maar veel supporters gooiden 6) stenen naar ze. Om de 7) mensen weg te krijgen, werden traangas en paarden ingezet. Het is nog niet duidelijk of en wanneer de wedstrijd wordt 8) afgemaakt.


Slide 20 - Slide

Vragen?
Heb je nog vragen?

Slide 21 - Slide

Opdracht
Kies één van de video's.
Noem één of twee woorden, die je niet eerder genoemd hebt.
Of noem één zin.
Of geef een samenvatting van maximaal drie zinnen.
Denk hier eerst een halve minuut in stilte over na.

Slide 22 - Slide

Typ één of twee woorden of één zin
of een samenvatting van maximaal drie zinnen.

Slide 23 - Open question

Ik kan bij elk onderwerp minimaal één woord noemen.
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz

Ik kan respectvol samenwerken in een groepje.
A
Ik kan het een beetje.
B
Ik kan het goed.

Slide 25 - Quiz

Ik vind het leuk om in een groepje de quiz van het jeugdjournaal te doen.
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quiz

More lessons like this