meeste / meesten (Omnia)


Alle of allen?
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson


Alle of allen?

Slide 1 - Slide


alle-allen

Met of zonder -n?


Slide 2 - Slide


De leerlingen van de brugklas zijn ....... bevorderd.
A
alle
B
allen

Slide 3 - Quiz


.... bedrijven gingen verhuizen.
A
Alle
B
Allen

Slide 4 - Quiz

De andere ouders kwamen direct naar me toe. Ze vroegen ........... hoe het met me ging.
A
alle
B
allen

Slide 5 - Quiz

De timmermannen wilden wel aan de slag, maar ............ hadden hun gereedschap vergeten.
A
allen
B
alle

Slide 6 - Quiz

alle of allen/ beide of beiden
Woorden als alle, beide, en sommige kun je met en zonder -n schrijven:

Sommige docenten verzinnen echt grappige dingen.
Enkelen doen nooit iets leuks.
De paarden stonden beide in de wei.
De leerlingen zijn allen geslaagd.

Maar waarom? Wat is de regel?

Slide 7 - Slide

Allleen een -e ?
Regel 1:  - Bij dieren en dingen –e
Alle, beide, vele, weinig
Beide honden hebben gebeten.  

Regel 2:   - Als het bijvoeglijk is gebruikt alleen -e

Alle leerlingen zitten in de kantine.
Ik heb beide buren een uitnodiging gestuurd.

Slide 8 - Slide

-e of -en ?
Voorbeeld:
A     Alle fietsen die voor school stonden, zijn verwijderd.
        --> Alle zijn ze verwijderd.                         (het gaat om dingen)

  Alle kinderen die voor school stonden, hebben gymles.
       --> Allen hebben gymles.                         (het gaat om mensen)

Slide 9 - Slide

Alle(n), beide(n), enkele(n)
Bij de keuze tussen alle en allen zijn twee dingen van belang:

1. Verwijst het woord naar personen of naar zaken / dieren?
2. Is het woord zelfstandig gebruikt of niet?

Slide 10 - Slide


De timmermannen wilden wel aan de slag, maar ........... hadden hun gereedschap vergeten.
A
allen
B
alle

Slide 11 - Quiz


Ik heb jullie ............. erg gemist.
A
alle
B
allen

Slide 12 - Quiz


Deze bedrijven gaan ......... verhuizen.
A
alle
B
allen

Slide 13 - Quiz


De leerlingen van de brugklas zijn ......... bevorderd.
A
alle
B
allen

Slide 14 - Quiz

Koeien, paarden, schapen en geiten, ........... graseters, hebben een wei nodig.
A
alle
B
allen

Slide 15 - Quiz


Mijn auto is zuiniger dan die van .............
A
andere
B
anderen

Slide 16 - Quiz

Onze medewerkers hebben alle/allen aandelen verkocht.

Wat betekent dit?

Slide 17 - Slide