Voorbereiden op mondeling

Welkom
Ga rustig zitten.
Pak je spullen: NN, leesboek, schrift, pen.
Telefoon thuis of in de kluis.
Wacht rustig tot de les begint.

1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom
Ga rustig zitten.
Pak je spullen: NN, leesboek, schrift, pen.
Telefoon thuis of in de kluis.
Wacht rustig tot de les begint.

Slide 1 - Slide

timer
10:00
10 minuten in stilte zelfstandig lezen.

1

Slide 2 - Slide

  • Lezen
  • Woorden van de week
  • Uitleg mondeling
  • Nieuwe lessenserie: Fictie
  • Doelen van de les
  • Uitleg
  • Oefenen
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Lesdoelen
  • Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen fictie  en non -fictie.
  • Ik kan verschillende verhaalsoorten (genres) benoemen en beargumenteren waarom een verhaal tot dat bepaalde genre hoort.
  • Ik kan hoofdpersonen en bijpersonen in een tekst herkennen.
  • Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen kenmerken en eigenschappen van een persoon.
  • Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen uiterlijke kenmerken en innerlijke eigenschappen.
  • Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen realistische en niet-realistische verhalen.

Slide 5 - Slide

Bekijk het filmpje
  • Fictie en non -fictie.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Verschil fictie en non-fictie
  • Is fictie altijd helemaal verzonnen?
  • Is non-fictie altijd de waarheid?


  • Het verschil heeft niks te maken of het op waarheid is gebaseerd.

Slide 8 - Slide

           Doel fictie
de schrijver wil de lezer
- amuseren
- ontspannen: het boek is uit en je hebt mooie herinnering

          Doel non-fictie
de schrijver wil de lezer
- informeren, iets laten doen
- inspannen: lezen + daarna
   iets mee doen



Slide 9 - Slide

Opbouwschema van verhalen
Beginsituatie
Dieptepunt
Slot
Ontstaan van probleem
Steeds meer moeilijkheden
Langzame verbetering

Slide 10 - Slide

Opdracht
  • bedenk hoe de 3 verhalen zijn opgebouwd
  • schrijf dit op

Slide 11 - Slide

Oefenen
sleep het juiste pictogram naar het juiste verhaalsoort/genre

Slide 12 - Slide

dystopie
studieboeken
biografie
kookboeken
avonturen verhaal
griezel
reisboeken
non-fictie
fictie

Slide 13 - Drag question


A
fictie
B
non-fictie

Slide 14 - Quiz

Genre
Genre is een verzameling van verhalen die tot dezelfde soort horen. Voorbeelden van genres:
avonturenroman;
historische roman;
liefdesroman;
oorlogsroman;
psychologische roman;
science fiction.

Slide 15 - Slide

Genres /verhaalsoorten
zie pictogrammen op de rug van een bibliotheekboek.


Slide 16 - Slide

volgende slide
sleep juiste pictogram naar juiste verhaalsoort/genre

Slide 17 - Slide

oorlog/verzet
fantasie
sport
spanning (misdaad)
humoristisch
griezel
detective

Slide 18 - Drag question

Oefenen
In de klas of in de schoolbieb:
- bedenk welk genre jij gaat bekijken
- zoek alle boeken van dit genre en leg ze bij elkaar

Slide 19 - Slide

Personages
Hoofdpersoon
  • Belangrijkste personage in een verhaal. 
  • Meestal één hoofdpersoon. Maar soms ook meer. 

Slide 20 - Slide

Personage - hoofdpersoon
  • je weet wat hij denkt en voelt;
  • je weet wat zijn karaktereigenschappen zijn;
  • hij maakt een karakterontwikkeling door.
- round characters!

Slide 21 - Slide

Personages
Hoofdpersoon:
  • Wordt uitgebreid beschreven: je leest wat deze persoon denkt en voelt.
  • Heeft meestal een probleem of opdracht in het verhaal dat opgelost of volbracht moet worden. 

Slide 22 - Slide

Personage - bijpersoon
  • je weet gedachten en gevoelens niet;
  • ze veranderen niet;
  • ze reageren vaak voorspelbaar.
- flat characters!

Slide 23 - Slide

Hoofd-en bijpersoon
Hoofdpersonen
  • krijg je veel informatie over, leer je dus goed kennen;
  • je weet wat hij/zij denkt of voelt;
  • je weet wat zijn/haar karaktereigenschappen zijn;
  • je weet hoe hij/zij eruitziet;
  • je weet wat zijn/haar leefomstandigheden zijn;
  • je weet de ontwikkeling van de hoofdpersoon.
Bijpersoon:
  • krijg je minder informatie over;
  • je weet niet wat hij/zij denkt of voelt;
  • kan zich verder ontwikkelen.

Slide 24 - Slide

Realistisch
  • Een verzonnen verhaal kan lijken op de werkelijkheid. 
  • Een verhaal is realistisch als het lijkt op de werkelijkheid, geloofwaardig is en geen fantasie-elementen bevat. 

Slide 25 - Slide

Niet-realistisch
  • Als er dingen voorkomen in een verhaal die niet geloofwaardig zijn. 
  • Of als er fantasie-elementen voorkomen zoals: tovenaars, zombies en aliëns. 

Slide 26 - Slide

Realistische of niet-realistische fictie 
Fictie = een verhaal dat verzonnen is.
Realistische fictie = fictie gebeuren wel dingen die in de werkelijkheid ook kunnen gebeuren. Een verhaal is realistisch als de gebeurtenissen in een verhaal net echt lijken en als de verhaalpersonen net zo reageren als echte mensen.
Niet-realistische fictie = fictie waar zo veel fantasie in zit dat ze in het echt nooit kunnen gebeuren.  Bijvoorbeeld griezelverhalen en fantasieverhalen gebeuren bijvoorbeeld dingen die in het echt niet mogelijk zijn

Slide 27 - Slide

Beoordelingswoorden
Wat het verhaal met je doet:
  • Spannend - saai
  • Duidelijk - verwarrend
  • Humoristisch - zonder humor
  • Veel actie - gebeurt weinig in
  • Verdrietig - vrolijk

Slide 28 - Slide

Beoordelingswoorden
Realistisch of niet-realistisch?
  • Geloofwaardig - ongeloofwaardig
  • Herkenbaar - niet herkenbaar
  • Levensecht - bedacht
  • Kan echt gebeuren - kan niet echt gebeuren

Slide 29 - Slide

Vertelperspectief
Een verhaal kan vanuit verschillende standpunten geschreven worden:
  • Ik-perspectief.
  • Hij-/zij-perspectief
  • Alwetende verteller
  • Wisselend perspectief

Slide 30 - Slide

Vertelperspectief
Ik-perspectief
  • De gebeurtenissen worden verteld vanuit de ik-vorm. 
  • Je zit als het ware in het hoofd van de ik-persoon.

Slide 31 - Slide

Vertelperspectief
Hij-/zij-perspectief
  • De gebeurtenissen worden in de hij- of zij-vorm verteld. 
  • Let op: een schrijver kan ook een wisselend perspectief gebruiken. Dan wisselen verschillende personen elkaar af. 

Slide 32 - Slide

Wat is een gesloten einde?

Slide 33 - Open question

Wat is een open einde?

Slide 34 - Open question

Filmtrailer 'De tweeling'
Bekijk de filmtrailer en beantwoord de vragen

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Video

Wat gebeurt er in deze trailer met de tijd?
A
grote stukken tijd overgeslagen
B
er wordt vooruit gekeken naar de toekomst (flash-forward)
C
je ziet steeds flashbacks naar het verleden

Slide 37 - Quiz

Wat is het doel van dit tijdseffect?
A
er wordt meer spanning in het verhaal gebracht
B
de film kan het verhaal van een heel leven vertellen
C
de film laat zien wat de oorzaak is van een bepaalde situatie

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Video

Tijd
Hoe verloopt het verhaal?
  • chronologisch;
- van begin naar eind
  • voorgeschiedenis;
- midden in het verhaal
  • niet-chronologisch;
- van eind naar begin

Slide 40 - Slide

Eind van een verhaal
Een verhaal kan op twee manieren eindigen:
  • gesloten;
- het verhaalprobleem is opgelost
  • open;
- sommige zaken zijn nog niet opgelost (zelf invullen)

Slide 41 - Slide

Kijk naar het filmpje (2,2 minuut) en beantwoord de vraag op de volgende slide

 

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Video

Wat voor soort verhaal is het filmpje?
A
realistische fictie
B
100% fictie / fantasie
C
100% realistisch
D
50% fictie

Slide 44 - Quiz

Slide 45 - Slide

Hoe is het begin van Kil?
A
inleidend begin
B
midden in de gebeurtenis

Slide 46 - Quiz

Uitdelen:

- verhalenbundel
- boekverslag
- filmverslag

Slide 47 - Slide

Wat heb je geleerd?
  • Verschil fictie  en non -fictie
  • Verschillende verhaalsoorten (genres) benoemen en argumenteren.
  • Onderscheid tussen hoofdpersoon en bijpersoon in een tekst herkennen.
  • Verschil kenmerken en eigenschappen van een persoon.
  • Verschil uiterlijke kenmerken en innerlijke eigenschappen.

Slide 48 - Slide

Wat vond je van de les?
A
B
C
D

Slide 49 - Quiz

Boek blz. 154-155 Kader

Slide 50 - Slide