septième cours (herhaling être LessonUp)

Focusleren
Français en classe
Être (zijn) herhaling
Au travail
1 / 16
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Focusleren
Français en classe
Être (zijn) herhaling
Au travail

Slide 1 - Slide

Focusleren
Chapitre 3
vocabulaire B


timer
5:00

Slide 2 - Slide

Français en classe
1. Tu as quel âge ?

2. Tu as un chien* ?


3. Quelle heure est-il ?
4. Tu as quelles matières le mercredi ?  

Je ne sais pas                 
[zju nuh sè pa]
timer
5:00
  •  J'ai douze ans .....  [zjee doeze an]
  • Oui, j'ai un chien. [wie zjee un sjèhn]
  • Non, j'ai un chat.
  • Non, je n'ai pas d'animal. 

Slide 3 - Slide

être (zijn)

- wat heb je nog onthouden?

Slide 4 - Mind map

Slide 5 - Slide

We gebruiken het werkwoord "être" echt heel vaak !

Wat betekenen de roodgekleurde woorden volgens jou ?


1   Chantal  est  sympa.
2   Les  garçons  sont  dans  la  classe.
3   Tu es  débile !
4   Je  suis  à  l'école.

Het  zijn  allemaal  vormen  van  het  hele werkwoord "être".

Slide 6 - Slide

Je suis
A
Ik heb
B
Ik ben
C
Jij bent
D
Jij hebt

Slide 7 - Quiz

Tu es
A
Ik heb
B
Ik ben
C
Jij bent
D
Jij hebt

Slide 8 - Quiz

Il est
A
Zij is
B
Hij heeft
C
Hij is
D
Zij heeft

Slide 9 - Quiz

Elle est
A
Zij is
B
Hij heeft
C
Hij is
D
Zij heeft

Slide 10 - Quiz

On est
A
Jullie hebben
B
Wij hebben
C
Jullie zijn
D
Wij zijn

Slide 11 - Quiz

Jip et Anna (zijn) _____ sympa.
A
est
B
sont
C
ont
D
es

Slide 12 - Quiz

Milou (is) ______ à l'école.
A
est
B
sont
C
ont
D
es

Slide 13 - Quiz

Au travail
16d Kies uit de 3 opties.      1. Tu suis / es / est dans la salle de classe.

16e Vul de juiste vorm in van 'être'.           Tip: check schema blz. 110 

17a Kies de juiste vertaling en kleur de juiste letters.
17b Vertaal in het Frans. 
17c Bekijk het voorbeeld en beantwoord in het Frans. 

18 Maak 5 zinnen met 1 woord uit elke kolom. 
     Voorbeeld: "Je    suis    en cinquième"   = "Ik zit in de eerste klas" 

Slide 14 - Slide

être
=
 zijn




il/elle est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont
tu es
je suis
wij zijn
zij zijn (ml&vr)
ik ben
u bent & jullie zijn
jij bent
hij/zij is

Slide 15 - Drag question

Rad 1

1. je
2. tu
3. il/elle/on
4. nous
5. vous
6. ils/elles
Rad 2 

1. être

Slide 16 - Slide