Adverbs & Adjectives

Adverbs & Adjectives
Bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Adverbs & Adjectives
Bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden

Slide 1 - Slide

Adjectives
Een adjective zegt iets over een noun of een pronoun

The happy kids.

The kids are happy.

Slide 2 - Slide

Adverbs
Een adverb (bijwoord) zegt iets over een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord.

The kids cheered happily.

Slide 3 - Slide

Een bijwoord maken:
Bijvoeglijk naamwoord + ly

soft -> softly
beatiful -> beautifully

Slide 4 - Slide

Uitzonderingen
happy -> happily
simple -> simply
basic -> basically
terrible -> terribly

Slide 5 - Slide

Sue is very ....
A
quiet.
B
quitetly.

Slide 6 - Quiz

Sue speaks very ...
A
quiet.
B
quietly.

Slide 7 - Quiz

Be
A
careful!
B
carefully!

Slide 8 - Quiz

Listen
A
careful!
B
carefully!

Slide 9 - Quiz

It was a ... game.
A
bad
B
badly

Slide 10 - Quiz

Our team played ...
A
bad.
B
badly.

Slide 11 - Quiz

I felt ...
A
nervous.
B
nervously.

Slide 12 - Quiz

I waited ...
A
nervous.
B
nervously.

Slide 13 - Quiz

Een woord dat eindigt op -ly is een...
A
adjective.
B
adverb.

Slide 14 - Quiz

Aan de slag!
Vertaal opdracht 8b.

Slide 15 - Slide