Schrijfvaardigheid - strategieën DC

1 / 32
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Schrijfvaardigheid  Duits
Strategieën en oefenen

Slide 2 - Slide

-Informele brief
- Quiz  


Slide 3 - Slide

Doel van de les: aan het eind van deze les, weet ik hoe een informele brief (e-mail) in elkaar zit.

Doel van de les: aan het eind van deze les, heb ik woordjes herhaald, zoals umziehen, Nebenjob, Konzert enz.

Slide 4 - Slide

Informele brief of e-mail
  • Voor je SE 4 schrijf je een informele brief of e-mail. 
  • In deze LessonUp herhaal je de regels voor het schrijven van een brief of e-mail     
               - Ort und Datum
               - Anrede (aanhef)
               - Erster Buchstabe klein
               - Absätze (alinea's)
               - Grußformel (slotgroet van je brief)
        
  • In deze LessonUp oefen je met de regels en praktische zinnen


Slide 5 - Slide

Ort und Datum
Wanneer je je brief begint, noteer je de plaats (van waar je schrijft) en datum rechts boven op je brief.

Bijvoorbeeld: 
Groningen, den 21. Dezember 2023
Groningen, 21.12.2023

Slide 6 - Slide

Anrede (aanhef)
Je begint je brief altijd met een aanhef.

Als je aan een meisje schrijft: Liebe Anna,
Als je aan een jongen schrijft: Lieber Peter,

Vergeet hier niet de komma!

Slide 7 - Slide

Erster Buchstabe klein
Na je aanhef begin je je brief:

Liebe Anna,
wie geht es dir?

--> je begint dus met een kleine letter !

Slide 8 - Slide

Absätze (alinea's)
Ook in een brief is het belangrijk voor de lezer dat hij/zij een helder verhaal krijgt. Gebruik daarom alinea's.

- elk deelonderwerp is 1 alinea
- zorg dat de alinea's netjes op elkaar aansluitende 
- tel aan het einde de woorden zonder aanhef.

Slide 9 - Slide

Grußformel (slotgroet)
Je sluit een persoonlijke brief of mail af met een groet.
Na de laatste zin groet je met bijvoorbeeld:
- Tschüs!
- Mach's gut!
- Viele Grüße 
- Alles Gute
LET OP: na de groet krijg je GEEN komma

Gevolgd door je naam (dit schrijf je onder de groet)
als je een meisje bent: Christel
als je een jongen bent: Hans

Slide 10 - Slide

Eens even kijken of jullie het doorhebben...

Slide 11 - Slide

De datum bij een brief noteer je zo:
A
11 November, Ede
B
Ede, 11 November 2020
C
Ede, den 11. November 2020
D
den 11. November, Ede

Slide 12 - Quiz

Hoe is de aanhef als je een brief
of e-mail aan Anne stuurt?

Slide 13 - Open question

Hoe is de aanhef als je een brief
of e-mail aan Peter stuurt?

Slide 14 - Open question

De eerste letter van de inhoud (na de aanhef) is een...
A
hoofdletter
B
kleine letter

Slide 15 - Quiz

de juiste afsluiting is:
A
liebe grüße
B
Grüße
C
Liebe Grüße
D
Liebe grüsse

Slide 16 - Quiz

Je eindigt de persoonlijke brief of e-mail met je...
A
voornaam
B
voor- en achternaam
C
voorletter en achternaam
D
je achternaam

Slide 17 - Quiz

Hoe zeg je "Hoe gaat het met je?"
in het Duits?
A
Wie geht es mit dir?
B
Wie geht es mit dich?
C
Wie geht es dich?
D
Wie geht es dir?

Slide 18 - Quiz

Hoe zeg je "Met mij gaat het goed."
in het Duits?
A
Mit mir geht es gut.
B
Mich geht es gut.
C
Mir geht es gut.
D
Mit mich geht es gut.

Slide 19 - Quiz

Bij een persoonlijke brief of e-mail spreek je iemand aan met "Sie/Ihnen".
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

In een persoonlijke e-mail spreek je degene altijd aan met...

Slide 21 - Open question

Bij een brief schrijf je de plaats en datum.
A
wel
B
niet

Slide 22 - Quiz

Sleep de zinnen in de juiste volgorde!
Lieber Peter,
Wie geht es dir?
Liebe Grüße
je voornaam

Slide 23 - Drag question

Wat is correct?
A
Herzlichen dank
B
Herzlichen Dank
C
Herzlich Dank
D
Herzlich dank

Slide 24 - Quiz

Ik verheug me op jouw mail.
A
Ich verheue mich auf deine Mail.
B
Ich bin froh auf deine Mail.
C
Ich freue mich auf deine Mail.
D
Ich freue mir auf deine Mail.

Slide 25 - Quiz

Ik zou je iets willen vragen.
A
Ich möchte dich etwas fragen.
B
Ich hätte eine Bitte an dich.
C
Ich habe eine Bitte an dich.

Slide 26 - Quiz

Hoe reageer je goed op de vraag:
Wie geht es dir?
A
Mit mir geht es gut.
B
Mir geht es gut.

Slide 27 - Quiz

Thema 1 Karneval
Vertaal: Met karnaval ga ik niets doen.
A
Mit Karneval gehe ich nichts machen.
B
Mit karneval mache ich nichts.
C
Zu Karneval werde ich nichts machen.

Slide 28 - Quiz

Thema 2 Supermarkt
Vertaal: Zij werkt in een supermarkt.
A
Sie arbeitet in einem Supermarkt.
B
Sie arbeitet im einen Supermarkt.
C
Sie wirkt in einen Supermarkt.
D
Sie jobbt in einem supermarkt.

Slide 29 - Quiz

Thema 3 Konzert
Vertaal: Ik was nog nooit op een concert.
A
Ich was noch nie auf einen Konzert.
B
Ich was noch nie auf einem konzert.
C
Ich war noch nie auf einen Konzert.
D
Ich war noch nie auf einem Konzert.

Slide 30 - Quiz

Thema 4: umziehen
Vertaal: Een verhuizing naar Berlijn!
A
Eine Überziehung nach Berlin.
B
Eine Umziehung zu Berlin.
C
Eine Umzug nach Berlin.
D
Ein Umzug nach Berlin.

Slide 31 - Quiz

Thema 5: Ballon
Vertaal: Ik heb de ballon gevonden in een bos.
A
Ich habe den Ballon gefunden in einem Wald.
B
Ich habe den Ballon in einem Wald gefunden.
C
Ich habe der Ballon in einem wald gefunden.
D
Ich habe den Ballon in einen Wald gefunden.

Slide 32 - Quiz