31-03

Planning MH1A
- Grammar: word order of place and time
- Mondelingen: 14 april - 18 april
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1,2

This lesson contains 15 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Planning MH1A
- Grammar: word order of place and time
- Mondelingen: 14 april - 18 april

Slide 1 - Slide

Engelse woordvolgorde:
Keith used to watch television in his room at bedtime.
Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.

Slide 2 - Slide

Word order: place and time
Plaats en tijd staat achteraan in de zin.
eerst plaats dan tijd.

Ezelsbruggetje:
Je eet ook eerst je pizza dan je toetje.

De tijd kan ook helemaal vooraan in de zin!

Slide 3 - Slide

Do ex. 2, 4, 5, 6 & 10 of lesson 5.2
Finished?
Start studying the words of lesson 5.2 + expressions A & B


This is your homework for the 3rd of April

Slide 4 - Slide

Mondelingen (14 t/m 18 april)
- In tweetallen ga je drie opdrachten uitvoeren:
1. interview vragen beantwoorden
2. het beschrijven van een foto
3. een stelling/vraag bespreken

Maak nu een tweetal en ga oefenen met de interview vragen in Teams!

Slide 5 - Slide

Planning MH2
- Grammar: adverbs & adjectives

Slide 6 - Slide

CNN10

Slide 7 - Open question

Adjectives = bijvoeglijk naamwoord

Gebruik:
- Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Voorbeelden:
- Press the red button on the right.
- My mother collects silver coins.

Slide 8 - Slide

Adjectives
Een bijvoeglijk naamwoord staat meestal voor het zelfstandige naamwoord waarover het iets zegt.

Uitzondering:
Na de werkwoorden to be, to look, to taste, to feel, to seem, to smell, to appear gebruik je een bijvoeglijk naamwoord en geen bijwoord.

voorbeeld: You look amazing.

Slide 9 - Slide

Adverbs = bijwoord
Gebruik:
- Zegt iets over een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord. 
- Hij kan ook vooraan in de zin als het iets over de hele zin zegt.



Slide 10 - Slide

Adverbs, voorbeelden:
The band plays beautifully.

Het bijwoord staat meestal achter het werkwoord.

That car goes incredibly fast.
Bijwoord incredibly versterkt het bijvoeglijk naamwoord fast.

He runs extremely rapidly.
Bijwoord extremely zegt iets over het bijwoord rapidly.




Slide 11 - Slide

Wijziging spelling
Je vormt een bijwoord door +ly aan het bijvoeglijk naamwoord toe te voegen. Zo wordt een bijvoeglijk naamwoord een bijwoord.
Honest > honestly

Soms verandert de spelling:
- happy > happily. Woord eindigt op -y
- basic > basically. Woord eindigt op -ic
- horrible > horribly. Woord eindigt in -le. Dit vervang je door -ly.

Slide 12 - Slide

Onregelmatige bijwoorden
Let op!

Sommige bijwoorden zijn onregelmatig en behouden dezelfde vorm als het bijvoeglijk naamwoord:

good - well                                    
fast - fast                                       

Slide 13 - Slide

Do ex. 7, 8 & 9 of lesson 5.4
Finished?
Study the words of lesson 6.2 and expressions A + B of unit 6

This is your homework for next class!

Slide 14 - Slide

H2H, lesson 2
- Finish assignments 7, 8 & 9 of lesson 5.4 (+/- 5 minutes)
- Check assignments 7, 8, & 9 
- Do the practice listening test on Woots.nl

Slide 15 - Slide