Toon + Schema's en tabellen

Toon + Schema's en tabellen 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Toon + Schema's en tabellen 

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je kan het verschil uitleggen tussen ironie en overdrijving (toon).
  • Je kan schema's en tabellen aflezen.

Slide 2 - Slide

Structuur van de les

  • Uitleg 'toon'
  • Uitleg Woordbetekenis achterhalen
  • Afsluiting

Slide 3 - Slide

'toon'/'intentie' herkennen
Bij de onderdelen 'luisteren' en 'kijken' moet je vragen beantwoorden over de toon of intentie van de spreker.
Toon: hoe hij iets zegt (boos, geïrriteerd, neutraal)
Intentie: wat hij echt bedoelt (dat kan iets anders zijn dat wat hij letterlijk zegt)

Slide 4 - Slide

'toon'/'intentie' herkennen
Bij de onderdelen 'luisteren' en 'kijken' moet je vragen beantwoorden over de toon of intentie van de spreker.

Toon: hoe hij iets zegt (bijvoorbeeld: boos, geïrriteerd, neutraal)
Intentie: wat hij echt bedoelt (dat kan iets anders zijn dat wat hij letterlijk zegt)

Slide 5 - Slide

'toon'/'intentie' herkennen
Bij ironie zegt de spreker het tegenovergestelde van wat hij bedoelt, om ermee te spotten.

  •  'Zo, jij bent lekker op tijd!' (tegen iemand die veel te laat is)
  • ‘Ideaal strandweertje!’ (bij slecht weer)
  • ‘Je moet vooral zo doorwerken, dan kom je er in ieder geval’ (tegen iemand die zijn taak niet heeft gemaakt)
  • ‘Dat heb je weer goed aangepakt’, nadat alles verkeerd is gegaan

Slide 6 - Slide


Een voorbeeld van ironie is..
A
"Wat ben je toch een aardige jongen!" Als hij iets aardigs zegt en dat normaal nooit doet.
B
"Wat ben je toch een aardige jongen!" Als hij net iets lelijks tegen iemand gezegd hebt.
C
"Wat ben je toch een aardige jongen!" Als je het niet meent.
D
"Wat ben je toch een aardige jongen?!" Als je je afvraagt of het zo is.

Slide 7 - Quiz

Zit in deze zin ironie?
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quiz

Wat wordt bedoeld met ironie?
A
Het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt
B
Een bijtende, snerende opmerking naar iemand maken
C
Een negatief wereldbeeld hebben

Slide 9 - Quiz

'toon'/'intentie' herkennen
Bij overdrijving maakt de spreker wat hij zegt bewust groter, soms voor komisch effect.

  • "Hij huilde zeeën van tranen"
  •  "Ik sterf van de honger/dorst" 
  • "Ik heb me doodgelachen".

Slide 10 - Slide

Waar is sprake van stijlfiguur
OVERDRIJVING
A
"Ik heb zo veel huiswerk dat mijn rugzak voelt alsof er een olifant op zit."
B
"Oh, geweldig! Mijn auto is weer eens gestolen. Wat een fantastische dag."
C
"Haar glimlach was zo helder als de zon, maar haar ogen vertelden een verhaal van diepe droefheid."
D
De verkeersagent kreeg een boete omdat hij te snel reed."

Slide 11 - Quiz

Welke uitspraak is een overdrijving?
Je staat voor een volle kledingkast en zegt...
A
ik heb helemaal niets om aan te trekken!
B
Ik kan een broek aantrekken.
C
Ik heb nog twee broek om aan te trekken.
D
Ik kan nog een broek aantrekken.

Slide 12 - Quiz

Na de volgende video beantwoord je de volgende vraag:

Hoe zou je de toon van Maarten van Rossem omschrijven?

a. boos
b. ironisch
c. overdrijvend
d. teleurgesteld

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Hoe zou je de toon van Maarten van Rossem omschrijven?
A
boos
B
ironisch
C
overdrijvend
D
teleurgesteld

Slide 15 - Quiz

Schema's en tabellen
Let goed op de titel!!!

Slide 16 - Slide

Tabel











Beantwoord straks de volgende vraag: Is de economische positie van de onderzochte groep mensen gemiddeld verbeterd of verslechterd ten opzichte van hun ouders?

Slide 17 - Slide

Is de economische positie van de onderzochte groep mensen gemiddeld verbeterd of verslechterd ten opzichte van hun ouders?
A
verbeterd
B
verslechterd
C
dat is niet te zeggen aan de hand van de tabel
D
zowel verbeterd als verslechterd

Slide 18 - Quiz

Staafdiagram
Enquête onder 500 huisdierbezitters

Slide 19 - Slide

Circeldiagram

Slide 20 - Slide

Grafiek

Slide 21 - Slide

Afsluiting
Schrijf op pagina 367 in een aantal zinnen wat van deze les wil onthouden.

Huiswerk
Taak 2 (Intensief lezen):
Opdracht 4 (p. 29 t/m 31)  

Slide 22 - Slide