2C 13/11

2C 13/11
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

2C 13/11

Slide 1 - Slide

Past Simple

Slide 2 - Slide

The Past Simple
Bij regelmatige ww                              Bij onregelmatige ww
altijd het hele WW + ed



Je gebruikt de Past Simple als je het hebt over  iets dat in het verleden gebeurd is en nu afgelopen is.

Let op:
try - tried
live - lived

2e rij (Past Simple)

Slide 3 - Slide

Fill in the correct Past Simple form:
Nancy ....... with her friends yesterday.
A
plays
B
played
C
plaied
D
did played

Slide 4 - Quiz

Past Simple: Questions
Bij alle werkwoorden:
Did + onderwerp + hele werkwoord
Je vervoegt dus helemaal niks!!!
Examples:
Did you go?
Did she see?
Did they find?

Slide 5 - Slide

Past Simple: Questions
Is er een Hulpwerkwoord - Was/were of could/would
dan komen deze aan het begin.
Was your mum in Italy two weeks ago?
Could you take photos during the flight?
Stel je een WH-vraag (who, what, which, when, where, how) dan komt dit aan het begin.
Where was Jenn last Thursday?
How could they leave without their passports?

Slide 6 - Slide

Past Simple: Negations
Bij alle werkwoorden:
Onderwerp + didn't + hele werkwoord
Je vervoegt dus helemaal niks!!!!
Examples:
I didn't go
He didn't see
We didn't find

Slide 7 - Slide

Past Simple: Negations
Bij  was/were of would of hulpwerkwoorden zoals could en would voeg je n't(not) toe.
She wasn't in Italy last summer.
Rick and Bo weren't happy to leave France.
I couldn't see the Mona Lisa in Paris.

Slide 8 - Slide

Maak een vraag:
John played tennis.

Slide 9 - Open question

Maak een vraag:
I was in Paris two weeks ago.

Slide 10 - Open question

Maak een vraag:
They were in Amsterdam last week.

Slide 11 - Open question

Maak een ontkenning:
I remembered the question.

Slide 12 - Open question

Maak ontkennend:
Daniel played in the park

Slide 13 - Open question

Maak een ontkenning:
We went shopping.

Slide 14 - Open question

Possessive (BEZIT): 's / s' / of
 correct possessives
                                         


Slide 15 - Slide

the dog..... bone
A
s'
B
's
C
s
D
of

Slide 16 - Quiz

Jess..... hat
A
s'
B
's
C
'
D
of

Slide 17 - Quiz

the band members.... instruments
A
s'
B
's
C
of
D
'

Slide 18 - Quiz

my brothers – jobs

Slide 19 - Open question

Trappen van vergelijking
      Na deze lessonup kun je de vergrotende en overtreffende trappen in het Engels toepassen.


Slide 20 - Slide

Trappen van vergelijking
In het Engels werkt het bijna hetzelfde.
Woorden die één lettergreep hebben krijgen -er en -est.

small
smaller
smallest



This painting is small.
That painting is smaller.
That painting is the smallest.
klein
kleiner
kleinst

Slide 21 - Slide

Trappen van vergelijking
Wanneer een woord twee of meer lettergrepen heeft zet je er...................






Slide 22 - Slide

Trappen van vergelijking
Wanneer een woord twee of meer lettergrepen heeft zet je er
more of most voor.
Voor de vergrotende trap gebruik je: more
Voor de overtreffende trap gebruik je: the most

Spectacular
more spectacular
the most spectacular



spectaculair
spectaculairder
het spectaculairst

Slide 23 - Slide

1/5: This dog is ... than your dog.
A
tall
B
taller
C
tallest
D
the tallest

Slide 24 - Quiz

2/5: Magazines are ... than books.
A
cheap
B
cheaper
C
cheapest
D
the cheapest

Slide 25 - Quiz

1/5; This story is ... (interesting) than yours.

Slide 26 - Open question

5/5: A Hummer is ... (big) car on earth.

Slide 27 - Open question