This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Items in this lesson
1.3 Media en nepnieuws
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Aan het einde van deze week weet/ken je de begrippen: nepnieuws, manipulatie, propaganda, indoctrinatie, polarisatie, complottheorieën, objectiviteit en subjectiviteit, vooroordelen, referentiekader en selectieve waarneming.
Wat is nepnieuws en hoe herken je het?
Slide 2 - Slide
Een dilemma is
A
een lastige keuze tussen twee dingen die allebei voordelen of juist nadelen hebben
B
een botsing in het belang van de een met het belang van de ander
C
is een middel waarmee je het gedrag van anderen kunt beïnvloeden
D
is een oordeel over iets of iemand zonder dat je de feiten kent
Slide 3 - Quiz
Dilemma:
A
Rijk maar geen vrienden
B
Arm en veel vrienden
Slide 4 - Quiz
Dilemma:
A
Geen handen hebben
B
Geen voeten hebben
Slide 5 - Quiz
Dilemma:
A
Sneller typen
B
Sneller lezen
Slide 6 - Quiz
Dilemma:
A
Nooit meer friet
B
Elke dag friet
Slide 7 - Quiz
Dilemma:
A
Kroket
B
Frikandel
Slide 8 - Quiz
Dilemma:
A
Leven in het verleden
B
Leven in de toekomst
Slide 9 - Quiz
Dilemma:
A
Geen ontbijt
B
Geen avondeten
Slide 10 - Quiz
Wat is een compromis?
A
Een kabinet waarin twee of meer partijen met elkaar samenwerken.
B
Persoon die gaat bekijken welke politieke partijen met elkaar willen regeren.
C
Persoon die onderzoekt welke partijen met elkaar het beste kunnen en willen regeren.
D
Tussenoplossing waar meerdere partijen zich in kunnen vinden.
Slide 11 - Quiz
Normen en waarden zijn cultuurkenmerken. Wat zijn normen?
A
Gedragsregels.
B
Opvattingen over wat belangrijk is.
C
Straffen.
D
Beloningen.
Slide 12 - Quiz
Van wie leer je normen en waarden? :
A
Vrienden
B
Thuis
C
Door je geloof
D
Door de overheid
Slide 13 - Quiz
Norm of waarde? Bidden voor het eten.
A
Norm
B
Waarde
Slide 14 - Quiz
Norm of waarde? Vriendelijkheid
A
Norm
B
Waarde
Slide 15 - Quiz
Norm of waarde?: Vrijheid
A
Norm
B
Waarde
Slide 16 - Quiz
Wat is een belang?
A
Iets wat jij belangrijk vindt
B
Een soort wet
C
Een lastige keuze
D
Voordeel dat je ergens van hebt
Slide 17 - Quiz
Wat is sociale ongelijkheid?
A
Dat je op social media minder vrienden hebt dan een ander.
B
Dat je sociale leven best wel saai is.
C
Dat er een ongelijk verdeling van maatschappelijke kansen, inkomen, kennis en politieke macht is.
D
Dat er sprake is van heel veel sociale contacten in je leven en dat is oneerlijk tegenover anderen.
Slide 18 - Quiz
Nepnieuws
Nieuws dat niet op waarheid berust, gemaakt om aandacht te vragen of voor de grap.
Kan zelfs ingezet worden bij verkiezingen.
Vaak schokkend, hoe meer er wordt geklikt hoe meer dit verschijnt in zoekmachines en op sociale media.
Slide 19 - Slide
Filterbubbels
Algoritmes en big data > laten je zien wat je wil zien!
Facebook
Google
TikTok
YouTube
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Video
Objectief / subjectief
Objectief = feiten, het weergeven zoals het is
Subjectief= je geeft aan wat je ergens van vindt
Slide 22 - Slide
Manipulatie
De situatie in een reclame is natuurlijk niet zoals die in het echt is. Er is sprake van manipulatie.
Manipulatie = Feiten worden met opzet weggelaten of veranderd.
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Video
Propaganda
Bewust eenzijdige informatie geven met als doel de mening van mensen te beïnvloeden
Slide 25 - Slide
Indoctrinatie
Mensen langdurig, systematisch en dwingend eenzijdige opvattingen opdringen met de bedoeling dat zij deze opvattingen kritiekloos overnemen.
Oftewel: hersenspoelen door iets heel vaak te herhalen op een manier dat mensen er niet aan kunnen ontsnappen.
Slide 26 - Slide
Manipulatie, propaganda en indoctrinatie
Slide 27 - Slide
Wat is
polarisatie?
Polarisatie: tegenstellingen tussen twee groepen zijn zo groot dat het problemen oplevert.
In tijden van crisis ontstaat er eerder polarisatie.
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Video
Selectieve waarneming
Slide 30 - Slide
Stereotypes en vooroordelen
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Video
Als feiten met opzet worden weggelaten of veranderd, noemen we dat ...
A
Beeldvorming
B
Persvrijheid
C
Manipulatie
D
Privacy
Slide 33 - Quiz
"Alle Russen drinken wodka" is een
A
Stereotype beeld
B
Vooroordeel
C
Vorm van indoctrinatie
D
Vorm van manipulatie
Slide 34 - Quiz
Noord-Koreanen horen steeds maar weer over 'hun geweldige leider' en dat de VS de vijand is. Welk begrip past hier het best bij?
A
Manipulatie
B
Selectieve waarneming
C
Beeldvorming
D
Indoctrinatie
Slide 35 - Quiz
In een reclame wordt verteld hoe lekker een hamburger is maar niet dat er veel vetten in zitten.
A
Indoctrinatie
B
Manipulatie
Slide 36 - Quiz
Onder propaganda verstaan we:
A
dat de massamedia worden gecontroleerd door de machthebbers.
B
dat de media alleen berichten uitzenden om mensen voor bepaalde ideeën te winnen
C
dat de massamedia feiten en meningen verwisselen.
D
dat mensen uit nieuws een selectie maken.
Slide 37 - Quiz
Welk woord past bij het beleid van de Chinese regering?
A
Propaganda
B
Indoctrinatie
C
Censuur
D
Debat
Slide 38 - Quiz
Indoctrinatie is:
A
inspelen op de selectieve perceptie van mensen.
B
het opdringen van eenzijdige opvattingen.
C
het vervormd waarnemen van bepaalde informatie.
D
opzettelijk bepaalde feiten weglaten.
Slide 39 - Quiz
Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. Een voorbeeld van een indoctrinatie is: “Dikke mensen zijn gezellig.” 2. Je beeldvorming is betrouwbaarder als je meerdere soorten media volgt.
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.
Slide 40 - Quiz
Wat klopt niet?
A
Indoctrinatie is een extreme vorm van manipulatie
B
Indoctrinatie is langdurig eenzijdige meningen doorgeven
C
Indoctrinatie komt voor in Noord-Korea
D
Indoctrinatie gebeurt alleen bij vrouwen
Slide 41 - Quiz
Indoctrinatie heeft alleen met feiten te maken,
A
Juist
B
Onjuist
Slide 42 - Quiz
Wat hebben alle complottheorien gemeen?
A
De meeste dingen zijn echt waar
B
De complottheorien zijn heel vaag beschreven
C
Ze zijn vaak bedacht door mensen die in hun eigen realiteit willen leven
D
Er is geen bewijs dat het waar is
Slide 43 - Quiz
Welke uitspraak over het referentiekader is juist?
A
Dit kader bestaat uit normen, waarden en gedragingen.
B
Hoe diverser de kaders, hoe eenvoudiger het samenleven.
C
Dit kader wordt iedere vier jaar opnieuw vastgesteld.
D
Dit kader is bij vrouwen veelzijdiger dan bij mannen.