1.Is het werkwoord zwak of sterk?
(Als het zwak is, krijg je GEEN e-i Wechsel!)
2.Staat er een vorm van du of er/es/sie voor?
(Alleen bij du of er/es/sie kun je e-i wechsel krijgen!)
3.Staat er een lange of een korte e in de stam?
(bij lange e krijg je ie, bij korte e krijg je i)
4.vul dan de juiste vorm in van het werkwoord.