2022 3HV H4.1 De start van een eigen bedrijf

H4.1 De start van een eigen bedrijf
Leerdoelen:
- Je kunt een investeringsbegroting lezen
- Je kunt een financieringsplan lezen en opstellen.

1 / 32
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quiz, text slides and 6 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H4.1 De start van een eigen bedrijf
Leerdoelen:
- Je kunt een investeringsbegroting lezen
- Je kunt een financieringsplan lezen en opstellen.

Slide 1 - Slide

0

Slide 2 - Video

Slide 3 - Slide

Start van een eigen bedrijf

Financieel plan

  • I investeringsbegroting

                                             wat heb je nodig?

  • II resultatenbegroting

                                             wat ga je verdienen?

  • III financieringsplan

                                             waar betaal je alles van?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Balans
FINANCIERINGS BEGROTING
INVESTERINGS BEGROTING
EVENWICHT

Slide 6 - Slide

Investeringsplan
Investeren =
  • ergens geld aan besteden
  • aanschaffen van de dingen die je nodig hebt voor je bedrijf
Investeringsplan of investeringsbegroting =
  • overzicht maken van alles waarin je wil investeren (wat je nodig hebt voor je bedrijf)

Slide 7 - Slide

Investeringsbegroting
  • Inventaris

  • Voorraad goederen

  • Geld

Slide 8 - Slide

Investeringsbegroting

Slide 9 - Slide

investeringsbegroting
  • hiermee kan je een inschatting maken hoeveel geld je nodig hebt om een eigen zaak te beginnen.

Slide 10 - Slide

Vaste opbouw investeringsbegroting
Vaste activa
  • grond 
  • gebouw
  • inventaris
Vlottende activa
  • voorraad goederen
  • debiteuren
Liquide middelen
  • betaalrekening
  • kas
  • kas

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Groepen van maken: eigen vermogen en vreemd vermogen
Het geld voor alles wat we nodig hebben, moet ergens vandaan komen.
Waar kan het vandaan komen?

Slide 13 - Mind map

Resultatenbegroting
Geeft een overzicht van de verwachte toekomstige kosten en opbrengsten.

--> Ben je in staat om bijvoorbeeld een lening terug te betalen aan de bank? 



Slide 14 - Slide

begroting maken

Een begroting maken is heel natuurlijk.

Een begroting is een voorspelling van de toekomst. Wat gebeurt er als....?



Resultatenbegroting (wat gaan we verdienen?)

Slide 15 - Slide

Omzet  voorbeeld
GHC verkoopt warme sjaals. Na een dag heeft GHC 10 sjaals verkocht. De sjaals kosten € 3 per stuk. Bereken de omzet op die dag.

STAPPENPLAN UITWERKING:
  1. Omzet = afzet x verkoopprijs
  2. Afzet = 10 stuks
  3. Verkoopprijs = € 3
  4. Omzet = 10 x € 3 = € 30

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Voorbeeld inkoopprijs vs. inkoopwaarde
Inkoopprijs van 1 rookworst van de HEMA = € 0,45

Inkoopwaarde van de alle rookworsten van HEMA op 9 februari =
100 rookworsten van € 0,45  per stuk = 100 x € 0,45  = € 45,-

Slide 18 - Slide

Brutowinst
 Omzet                 = opbrengst = prijs x aantal verkochte artikelen
Inkoopwaarde = waarde van alle ingekochte artikelen
 Brutowinst        = Omzet - inkoopwaarde.



Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Brutowinst is dé winst?
Is brutowinst het inkomen van de ondernemer?
NEE!!!!!
Naast de kosten van inkoop van spullen, heb je nog meer kosten.
Welke?

Slide 21 - Slide

Bedrijfskosten
De kosten die een winkel moet maken om te functioneren.


Voorbeelden van bedrijfskosten zijn:
  • huur
  • loon
  • verzekeringen
  • elektriciteit
  • reclamekosten

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Slide

Brutowinst vs. nettowinst
Nettowinst is er als alle kosten betaald zijn. 
Omzet                     (afzet (=aantal stuks) x verkoopprijs)
Inkoopwaarde -  (waarde van alle ingekochte producten)
Brutowinst
Bedrijfskosten -   (kosten voor machines, gebouwen, arbeid)
Nettowinst / verlies

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video

Financieringsplan
Financieren =
Stap 1: ergens geld vandaan halen
Stap 2: ervoor zorgen dat je het benodigde geld hebt

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Financieringsplan
Financiering in groepen:
  • Eigen vermogen => geld dat van de eigenaren komt.
  • Vreemd vermogen => geld dat van de anderen is geleend, zoals de bank of familie. 
  • Eigen vermogen blijft in het bedrijf. Vreemd vermogen moet nog terugbetaald worden en je betaalt rente (als vergoeding voor het lenen).

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Aan het werk

Slide 32 - Slide