les 8 bron H bijv. nw

Les buts et le planning d'aujourd'hui
Ik weet wat een bijvoeglijk naamwoord is;
Ik kan een Frans bijvoeglijk naamwoord gebruiken. 
                 Noter la grammaire H
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les buts et le planning d'aujourd'hui
Ik weet wat een bijvoeglijk naamwoord is;
Ik kan een Frans bijvoeglijk naamwoord gebruiken. 
                 Noter la grammaire H

Slide 1 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord (bron H)

Slide 2 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een...
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel

Slide 3 - Quiz

Welke van onderstaande woorden zijn bijvoeglijk naamwoorden? (Meerdere antwoorden mogelijk)
A
lief
B
auto
C
spelen
D
Duitse

Slide 4 - Quiz

Noem 3 bijvoeglijk naamwoorden (mag zowel Frans als NL's)

Slide 5 - Open question

Let op!
In het Frans past het bijv. nw zich aan het zelfst. nw aan.
De blonde man --> l'homme blond
De blonde vrouw --> la femme blonde 
!!! Als het mens/dier/ding vrouwelijk is, komt er een E achter het bijv nw.

!!! Als het mens/dier/ding meervoud is, komt er een extra S achter: 
De blonde mannen --> les hommes blonds
De blonde vrouwen --> les femmes blondes

Slide 6 - Slide

Dus:
man
vrouw
ev
---
e
mv
s
es

Slide 7 - Slide

Stappenplan:
1.  Wat is het zelfst nw waar het bij hoort?
2.  Is het zelfst nw mannelijk, vrouwelijk, meervoud, enkelvoud?
3. Noteer het bijv nw in de juiste vorm

Slide 8 - Slide

Kies het juiste antwoord.
Léa est une fille ______________ (blond).
A
blonde
B
blond
C
blondes
D
blonds

Slide 9 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
La maison est très ______________ (grand).
A
grande
B
grand
C
grandes
D
grands

Slide 10 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
J'ai deux cousins ______________. (français) > tip: un cousin
A
française
B
français
C
françaises
D
français

Slide 11 - Quiz

Let op:
Is de laatste letter al een -e of een -s en zou er een extra -e of -s bij moeten? Dan hoeft er géén extra bij.

le garçon français --> les garçons français (ipv françaiss)
une langue facile --> les langues faciles (ipv facilees)

Slide 12 - Slide

Kies het juiste antwoord.
J'adore les jupes ______________ (bleu)> tip: la jupe!
A
bleue
B
bleu
C
bleues
D
bleus

Slide 13 - Quiz

Maak de zin goed af:
Léa et Anna sont ___ (petit).

Slide 14 - Open question

Maak de zin goed af:
C'est un film ___ (difficile).

Slide 15 - Open question

Maak de zin goed af:
J'adore ta robe ___ (vert) >tip: la robe.

Slide 16 - Open question

Maak de zin goed af:
Ce sont deux garçons ___ (français, tip: un garçon)

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Slide

Vul de juiste vorm in:
Laura est _________________ (heureux)

Slide 19 - Open question

Vul de juiste vorm in:
La semaine _____________ (dernier)

Slide 20 - Open question

Vul de juiste vorm in:
Les mères _________________ (actif)

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Slide

Vul de juiste vorm in:
la ______________ grand-mère
A
vieux
B
vieille
C
veielle
D
vieilles

Slide 23 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Mon _________________ copain
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouveaux
D
nouvelles

Slide 24 - Quiz

Vertaal:
J'ai deux (mooie) _________ sœurs.

Slide 25 - Open question

Vertaal:
Le prof porte un pantalon (wit) _______

Slide 26 - Open question

Vertaal:
La voiture est très (oud) _____________

Slide 27 - Open question

Vertaal:
C'est une (lange) _________ route pour aller à Paris.

Slide 28 - Open question

Au travail
Faire les exercices 30, 31, 32b

Slide 29 - Slide