Oefentoets hormoonstelsel 9-3

Oefentoets
Hormoonstelsel
1 / 37
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Oefentoets
Hormoonstelsel

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Waar bevindt de schildklier zich?
A
Boven in de buikholte
B
In de hals
C
In de hersenen

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Wat doet het TSH?
A
Dit hormoon stimuleert de melkklieren tot melkuitdrijving
B
Dit hormoon stimuleert de schildklier tot maken thyroxine
C
Dit hormoon stimuleert de follikel tot groeien

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Hoe scheidt de alvleesklier de insuline af?
A
Via de alvleesklierader
B
Via de lymfevaten
C
Via een afvoerbuis in de twaalfvingerige darm

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Hoe worden hormonen afgescheiden in het lichaam?
A
Via de endocriene klieren
B
Via de exocriene klieren
C
Via zowel exocriene als de endocriene klieren

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Welk hormoon wordt geproduceerd om vocht vast te houden?
A
FSH
B
ADH
C
TSH

Slide 6 - Quiz

FSH: Groei en rijping van eicellen
TSH: schildklierhormoon
Welke bewering over de hypofyse is juist?
A
De hypofyse wordt aangestuurd via de hypothalamus
B
De hypofyse ligt links en rechts van het strottenhoofd
C
De hypofyse produceert direct het hormoon oestrogeen

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Welk hormoon wordt geproduceerd bij een schrikreactie?
A
TSH
B
Adrenaline
C
Testosteron

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Welk hormoon wordt gemaakt door de alvleesklier?
A
TSH
B
Thyroxine
C
Insuline

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Welke van de onderstaande bewering is juist?
A
Hormonen worden vervoerd via het maagdarmkanaal
B
In het lichaam van de man komt geen oestrogeen voor
C
De bijnieren maken hormonen

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Welk hormoon wordt gemaakt door de teelbal?
A
Adrenaline
B
ACTH
C
Testosteron

Slide 11 - Quiz

ACTH: stimuleert de schors van de bijnieren (cortisol, stresshormoon)
ADH is een hormoon dat geproduceerd wordt om ...
A
De botten te laten groeien
B
Vocht vast te houden
C
Een eicel te laten ontspringen

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Juist of onjuist
De hypofyse is een hersen aanhangsel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Welk hormoon wordt gemaakt door de eierstok?
A
FSH
B
Oestrogeen
C
Testosteron

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Waar wordt progesteron aangemaakt?
A
Door de follikel
B
Door de ovulatie
C
Door het gele lichaam

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een hypofyseadenoom?
A
Goedaardig gezwel in de hypofyse
B
Kwaadaardig gezwel in de hypofyse
C
Geen van beiden

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Waartoe kan een tumor in de hypofyse leiden?
A
Gynaecomastie
B
Diabetes Mellitus
C
Ziekte van Addison

Slide 17 - Quiz

Gynaecomastie is de medische term voor borstvorming bij mannen. Bij gynaecomastie is sprake van overtollige borstvorming. 
Wat is een symptoom van een prolactinoom?
A
Borstvorming bij mannen
B
Ernstig dorstgevoel
C
Diarree

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Wat kan een tekort aan productie van het ADH hormoon door de hypofyse veroorzaken?
A
Diabetes insipides
B
Diabetes mellitus
C
Diabetische retinopathie

Slide 19 - Quiz

Tekort aan ADH hormoon
De symptomen bij een tekort aan ADH zijn: enorm veel dorst, veel drinken en daardoor heel vaak moeten plassen (10-15 liter), overdag en 's nachts.
Een tekort aan ADH leidt tot de aandoening diabetes insipidus, hier kunnen medicijnen voorgeschreven worden

Retinopathie: netvlies
Welke van de onderstaande beweringen is waar?
A
Bij diabetes insipidus is er sprake van polyurie
B
Bij diabetes mellitus is er sprake van overproductie insuline
C
Bij diabetische retinopathie is er sprake van uitpuilende ogen

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Waar zorgt het anti-diuretisch hormoon voor?
A
Dat de nieren zout kunnen heropnemen
B
Dat de nieren water kunnen heropnemen
C
Dat de nieren vet kunnen heropnemen

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de benaming voor een té actieve schildklier?
A
Polythyreoïdie
B
Hyperthyreoïdie
C
Thyreoïdie syndroom

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Wat gebeurt er bij een hypothyreoïdie?
A
Hypofyse geeft het verkeerde hormoon af aan het bloed
B
Bijnieren geven te weinig aldosteron af aan het bloed
C
Schildklier geeft te weinig schildklierhormoon af

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat toont het bloedonderzoek aan bij hyperthyreoïdie?
A
Verhoogd T4-gehalte in het bloed
B
Verlaagd T4 gehalte in het bloed
C
Zowel T3- als T4-gehalte zijn verlaagd in het bloed

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Welke klachten horen bij hyperthyreoïdie?
A
Trage hartslag en uitpuilende ogen
B
Versnelde hartslag en tremoren
C
Gewichtstoename en vermoeidheid

Slide 25 - Quiz

Uitpuilende ogen wél, maar géén trage hartslag

Wél vermoeidheid, maar eerder gewichtsafname
Syndroom van Cushing wordt veroorzaakt door?
A
Tekort aan bijnierschorshormoon
B
Tumor in de pancreas
C
Tumor in de bijnier

Slide 26 - Quiz

Overproductie bijnierschorshormoon; cortisol door een tumor

Wat is een typisch kenmerk van het syndroom van Cushing?
A
Vollemaansgezicht
B
Hypotensie
C
Gigantisme

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Welke complicatie kan optreden bij de ziekte van Addison?
A
Depressie
B
Hypertensie
C
Shock

Slide 28 - Quiz

Toediening bijnierschorshormoon
* Bij geen behandeling: levensbedreigende situatie, ernstige shock en verminderde afweer tegen infecties.

Wat is de functie van insuline?
A
Het zet glucose om in glycogeen
B
Het zet glucagon om in glucogeen
C
Het zet glycogeen om in glucose

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de voornaamste oorzaak van Diabetes Mellitus type 2?
A
Onbekend
B
Overproductie van insuline
C
Ernstig overgewicht

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Waarvan is sprake bij Diabetes Mellitus type 2?
A
Absoluut tekort aan insuline door destructie van de bèta-cellen
B
Lichaam is minder gevoelig geworden voor insuline
C
Lichaam verkeerd continue in toestand van hypoglykemie

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Waar moet de waarde van een (nuchtere) glucosewaarde zijn?
A
Deze hoort minder dan 6,1mmol e zijn
B
Deze hoort hoger dan 6,1mmol te zijn
C
Deze hoort lager dan 4,1mmol te zijn

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer spreek je van een gestoorde glucosetolerantie?
A
Verhoogde nuchter glucose tussen 6,1-6,9mmol
B
Verhoogde nuchter glucose tussen 7,1-8,0mmol
C
Verhoogde nuchter glucose tussen 3,1-5,9mmol

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Wat wordt verstaan onder normoglykemnie?
A
Een totaal verhoogd glucosegehalte in het bloed
B
Een ernstig verlaagd glucosegehalte in het bloed
C
Een normaal glucosegehalte in het bloed

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een lange termijn complicatie van Diabetes Mellitus?
A
Hypoglykemie
B
Diabetische neuropathie
C
Beide zijn juist

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Bij welke van de onderstaande situatie ontstaat een hypoglykemie?
A
Als een DM-patiënt een maaltijd overslaat maar wel insuline spuit
B
Als een DM-patiënt voor de maaltijd de insuline gebruikt
C
Als een DM-patiënt een maaltijd eet en te weinig insuline spuit

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Wat is diabetische nefropathie?
A
Verslechtering van de nierfunctie door DM
B
Afwijking van het netvlies door DM
C
Aantasting van de zenuwen door DM

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions