Theme 3 - 24b,28,32,33,34,41,42,43,44 GRAMMAR

1 / 35
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesson plan
- check 24b,28,32,33,34,41,42,43,44
- Repetition Some/Any
- Reading G (46 t/m 48)
- Watch Newsround
- Plurals (35 t/m 37)
- Stone 9 (53,54)

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Slide 4 - Slide

Hoe maak je meervouden in het Engels?
De algemene regel is:
Zet een -s achter het zelfstandig naamwoord.
Voorbeeld:
One boy --> two boys
One apple --> three apples
One house --> four houses
Onthoud: nooit 's! 

Slide 5 - Slide

Wat moet je doen om een woord in het meervoud te zetten in het Engels
A
Er een 's achter zetten
B
Er een -s achter zetten
C
Niks, alle woorden zijn meervoud
D
A, B en C zijn goed.

Slide 6 - Quiz

Wat is het meervoud van girl?
A
Girl's
B
Girl
C
Girls
D
A,B,C zijn goed

Slide 7 - Quiz

De uitzonderingen
Natuurlijk zijn er uitzonderingen op de algemene regel.
De uitzonderingen zijn: 
1. Eindigt het woord op medeklinker + Y --> meervoud wordt -ies
Voorbeeld: 
One hobby --> two hobbies
One story --> three stories

Slide 8 - Slide

Wat is het meervoud van baby
A
baby's
B
babys
C
babies
D
babbies

Slide 9 - Quiz

Wat is het meervoud van toy
A
toys
B
toies
C
toy's
D
toyses

Slide 10 - Quiz

De uitzonderingen
Een andere uitzondering is als een woord eindigt op een 'o'
 meervoud wordt -es
Voorbeeld: 
One tomato--> two tomatoes


Slide 11 - Slide

Wat is het meervoud van potato?
A
potato's
B
potatoos
C
potatoes
D
potatos

Slide 12 - Quiz

De uitzonderingen
3. Eindigt woord op -s, -ss, -sh, -tch, -x --> meervoud wordt -es
Voorbeeld:
one bus --> two buses 
one business --> two businesses
one wish --> two wishes
one witch --> two witches
one box --> two boxes 

Slide 13 - Slide

Wat is het meervoud van bus?
A
Buses
B
Busses
C
Bus
D
Bussen

Slide 14 - Quiz

Wat is het meervoud van witch
A
wishes
B
witches
C
witchs
D
witch

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Some/any: basisregel
'Some': positieve/bevestigende zinnen
I have some money.


'Any': negatieve/ontkennende zinnen en vraagzinnen
I don't have any money.
Do you have any money?


Slide 17 - Slide

We have ___ apples.
A
some
B
any

Slide 18 - Quiz

Did you see ___ good films this weekend?
A
some
B
any

Slide 19 - Quiz

There are ___ candies in my bag.
A
some
B
any

Slide 20 - Quiz

We don't have ___ bread.
A
some
B
any

Slide 21 - Quiz

On my birthday, I got ___ cards.
A
some
B
any

Slide 22 - Quiz

Do you have ___ pets?
A
some
B
any

Slide 23 - Quiz

Some/any: uitzonderingen
'
Some': als je iets vraagt of aanbiedt en een positief antwoord verwacht:
Can I have some water, please?
Would you like some tea?

Slide 24 - Slide

Some/any: samenstellingen
Bij woorden waarbij 'some' en 'any' een deel van is gelden dezelfde regels:

There is someone at the door.
Is anyone home?
I want to do something.
I can't do anything for you.

Slide 25 - Slide

Would you like ___ to drink?
A
something
B
anything

Slide 26 - Quiz

Can I have ___ lemonade, please?
A
some
B
any

Slide 27 - Quiz

They never listen to ____.
A
someone
B
anyone

Slide 28 - Quiz

He needs to do ___ homework.
A
some
B
any

Slide 29 - Quiz

Can I choose ___ subject I like?
A
some
B
any

Slide 30 - Quiz

You never get ___ letters.
A
some
B
any

Slide 31 - Quiz

This project will take ___ time.
A
some
B
any

Slide 32 - Quiz

Can I borrow ___ money?
A
some
B
any

Slide 33 - Quiz

I have to go, I need to be ___ in five minutes.
A
somewhere
B
anywhere

Slide 34 - Quiz

Lesson plan
- check 24b,28,32,33,34,41,42,43,44
- Repetition Some/Any
- Reading G (46 t/m 48)
- Plurals (35 t/m 37)
- Stone 9 (53,54)
- Extra Reading practice

Slide 35 - Slide