Examentraining

Examentraining
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Examentraining

Slide 1 - Slide

Als op andere sites examenstof wil oefenen
Basis ERK level is A1/A2
Kader ERK level is A2/B1

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

Slide 4 - Link

Slide 5 - Link

Slide 6 - Link

Signaalwoorden en verbanden in de tekst
Signaalwoorden hebben meerdere functies. Ze geven verbanden aan in de tekst zoals:
- opsomming
- reden/verklaring
- voorwaarde

Slide 7 - Slide

Signaalwoorden zijn dus belangrijk bij:
  • Tekstbegrip --> Bij vragen over de inhoud van de tekst
  • Invulvragen --> Je moet vaak een signaalwoord invullen
  • Doel van de tekst --> Wat is het doel van een bepaalde alinea? (een voorbeeld geven (for example), een reden geven (this is because))
  • Leren? Internet, lijstjes met veel voorkomende signaalwoorden. 

Slide 8 - Slide

Veel voorkomende signaalwoorden
  1. Opsomming - And (en) /  Also (ook) / As well (ook) / Besides (bovendien) / Moreover (bovendien) / Too (ook)
  2. Oorzaak en gevolg - As a result of (als gevolg van) / Because (omdat) / Because of (doordat) / Due to (doordat) / Therefore (daarom/dus)
  3. Tegenstelling - Although (hoewel) / But (maar/echter) / However (maar/echter) / In spite of (ondanks) / Instead of (in plaats daarvan)
  4. Vergelijking - Compared to (vergeleken met) / Just like (net als) / Rather (than) (eerder dan/liever) / Similarly (op dezelfde manier)
  5. Voorwaarde - Except (behalve) / If (als/indien) / Unless (tenzij)
  6. Voorbeeld - For example (bijvoorbeeld) / Such as (zoals)
  7. Conclusie - So (dus) / Therefore (daarom) / In summary (samenvattend)

Slide 9 - Slide

Kim got up late ... she had a nightmare and could not sleep
A
because
B
in conclusion
C
therefore
D
since

Slide 10 - Quiz

Claire will only eat fries ... if they are smothered in tomato ketchup
A
however
B
but
C
if
D
so

Slide 11 - Quiz

... growing up poor, he never forgot his roots. He always stayed in touch with his family and childhood friends.
A
such as
B
despite
C
for example
D
however

Slide 12 - Quiz

He did not revise or do his homework. ... he failed his exam.
A
In addition
B
In conclusion
C
That is why
D
In fact

Slide 13 - Quiz

Voegwoorden
Voegwoorden koppelen 2 zinnen aan elkaar. De meest gebruikte voegwoorden: 
  • and (en)
  • but (maar)
  • or (of)
  • so (dus)

Slide 14 - Slide

Voorbeeld
- The door opened. The man walked in.
  • The door opened so the man walked in
  • The door opened and the man walked in
  • The door opened but the man walked in
  • The door opened thus the man walked in

Slide 15 - Slide

timer
40:00

Slide 16 - Slide