3hv voornaamwoorden

Nederlands
3hv
Voornaamwoorden
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands
3hv
Voornaamwoorden

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van deze les kennen jullie (weer) alle voornaamwoorden en kunnen jullie deze voornaamwoorden aanwijzen in een zin.

persoonlijk                                   betrekkelijk
bezittelijk                                      onbepaald
aanwijzend                                  wederkerig
vragend                                         wederkerend

Slide 2 - Slide

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 
Wanneer gaan                     verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 
hij
je
ik
hem
zij

Slide 3 - Drag question

Wat zijn de pers. vnw.?
Kunt u me morgen naar de bioscoop brengen?

Slide 4 - Open question

Wat zijn de pers. vnw.?
Jullie moeten hem deze vraag stellen.

Slide 5 - Open question

Wie haalt jullie op?

jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 6 - Quiz

mijn huis.
mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

Wij hebben ons vergist.
wij =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk:
Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Zijn pen doet het niet.

Is 'zijn' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 11 - Quiz

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.

'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 12 - Quiz

Deze glutenvrije spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.

'mij' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 13 - Quiz

Aanwijzende voornaamwoorden zijn o.a. die, dit, dat, deze. zulke, zo'n diegene en dergelijke. 

  • Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord (zn) staan. Het verwijst naar het zn en maakt het zn specifieker. 

  • 1) Mag ik een pen van jou? (een = lw)
  • 2) Mag ik deze pen van jou? (deze = aanw. vnw)

  • In zin 1) wordt een willekeurige pen bedoeld en zin 2) een specifieke pen. 

Slide 14 - Slide


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk. 

Slide 15 - Open question


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden. 

Slide 16 - Open question


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Dergelijke vragen mogen ze me gerust stellen.  

Slide 17 - Open question


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Aanwijzend voornaamwoord vind ik zo'n gemakkelijke woordsoort.  

Slide 18 - Open question

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Wat
heb
je
met
deze
boeken 
gedaan?

Slide 19 - Drag question

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Van
wie
is 
die
mooie
sjaal? 

Slide 20 - Drag question

Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vr.vnw): 
wie, wat, welk(e), wat voor (een).


Voorbeeld: Welke spieren train je met hardlopen?
Weet jij wie er morgen op je verjaardag komen?

Slide 21 - Slide


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wie is er in een schrikkeljaar geboren? 

Slide 22 - Open question


Benoem het vragend voornaamwoord.

Ik weet niet wat we vandaag gaan eten. 

Slide 23 - Open question


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wanneer kun je het beste beginnen met leren? 

Slide 24 - Open question


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wat voor een hond past bij jou? 

Slide 25 - Open question


Benoem het vragend voornaamwoord.

Weet je welke prijs we gewonnen hebben? 

Slide 26 - Open question

Betrekkelijk voornaamwoord
Het betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug, naar
- een woord,
- een woordgroep of
- een zinnetje.
( dit is het antecedent)

Slide 27 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Soms is er geen antecedent aan te wijzen en zit dit bij het woord in.

Je kunt het dan vervangen door degene die, of datgene dat.

  • Wie dit lees is gek.
  • Degene die dit leest is gek.
  • Wat je zegt, ben je zelf.
  • Datgene dat je zegt, ben je zelf.

Slide 28 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
Verwijst naar een persoon, groep personen of ding, maar blijft vaag.

Iedereen, men, iets, niemand, alles, allemaal, iemand, etc.

Het > zin waarbij 'het' de rol van het onderwerp is:
Onthoud: Sfeer of weer
Het  is gezellig.
Het regent pijpenstelen. 

Slide 29 - Slide

Wat heb je gisteren gedaan?

Wat is een?
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 30 - Quiz

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
wie is een?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 31 - Quiz


Wie zou zo'n reis op die leeftijd ook durven te maken?

wie is een?
die is een?
A
Wie = een vragend voornaamwoord die = aanwijzend voornaamwoord
B
Wie = een vragend voornaamwoord die = betrekkelijk voornaamwoord
C
Wie = een betrekkelijk voornaamwoord die = aanwijzend voornaamwoord
D
Wie = een betrekkelijk voornaamwoord die = betrekkelijk voornaamwoord

Slide 32 - Quiz

De tafel die scheef staat is omgevallen.

Die is een?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.
D
vragend voornaamwoord

Slide 33 - Quiz

Het meisje dat hij leuk vindt.

Dat is een?
A
Bezittelijk voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord
D
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 34 - Quiz

De vrouw die daar loopt, is mijn buurvrouw.
Die is een?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 35 - Quiz

Dat meisje zat de hele avond alleen.

Dat is een?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Vragen voornaamwoord
C
Onbepaald voornaamwoord
D
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 36 - Quiz

Wat je daar schrijft, klopt precies!

Wie is een?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Vragend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord m.i.a.
D
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 37 - Quiz

Wat is ook alweer een wederkerig voornaamwoord?
A
'Me' in de zin: Ik vergis me
B
'Elkaar' in de zin: we hebben elkaar gemist.

Slide 38 - Quiz

Het woordje 'zich' is altijd een...
A
wederkerig voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord

Slide 39 - Quiz

Lesdoel
Aan het einde van deze les kennen jullie (weer) alle voornaamwoorden en kunnen jullie deze voornaamwoorden aanwijzen in een zin.

persoonlijk                                   vragend                                         
bezittelijk                                     betrekkelijk
aanwijzend                                  onbepaald

Slide 40 - Slide