This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 140 min
Items in this lesson
5.3 Het zenuwstelsel
Havo 4
Slide 1 - Slide
Het hormoon dat het lichaam snel tot grote activiteit kan aanzetten (bijv. vluchten) wordt geproduceerd door:
A
bijnieren
B
schildklier
C
hypofyse
D
alvleesklier
Slide 2 - Quiz
Leerdoelen
Je kunt de bouw, functies en werking van de verschillende delen van het zenuwstelsel beschrijven.
Je kunt de bouw en signaalverwerking van de verschillende typen zenuwcellen beschrijven.
Je kunt de bouw, functie en verwerking van de hersenen en het ruggenmerg beschrijven.
Slide 3 - Slide
Taak hersenen
Slide 4 - Mind map
Hersenen
beweging
bewuste waarneming
lichaamstemperatuur
hartslag
ademhaling
bloeddruk
Hersenen
Geheugen
Bewustzijn
Emoties
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Welke prikkel hoort bij welk zintuig?
Prikkel: Licht
Prikkel: Geur
Prikkel: Smaak
Prikkel: Geluid
Prikkel: Temperatuur, Pijn
Slide 7 - Drag question
Slide 8 - Slide
Bewust vs onbewust
Animale zenuwstelsel: Regelt vooral de bewuste reacties en de houding en beweging van het lichaam.
Autonome zenuwstelsel: Regelt vooral de werking van inwendige organen. (hartslag, ademhaling, vertering enz.)
Slide 9 - Slide
Ruggenmerg
Hersenstam
Hersenen
Grote hersenen
Kleine hersenen
perifere zenuwstelsel
Slide 10 - Drag question
Signaalverwerking
Zintuigcellen vangen prikkels (signalen) op uit het milieu en zetten deze om in impulsen.
Zenuwcellen geleiden impulsen naar het centrale zenuwstelsel en verwerkt in de hersenen.
Zenuwcellen geleiden impulsen uit het centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren.
Spieren reageren op impulsen door samen te trekken of te ontspannen.
Klieren reageren op impulsen door stoffen af te scheiden (denk aan speeksel of hormonen)
Dus: prikkel -> impuls -> reactie (=gedrag)
Slide 11 - Slide
Prikkels en impulsen
Receptoren ontvangen prikkels uit het milieu (zintuigcellen)
Conductoren geleiden impulsen (zenuwcellen)
Effectoren reageren op impulsen (spieren/klieren)
Slide 12 - Slide
Bouw van een zenuwcel
Cellichaam, met o.a. celkern, cytoplasma met mitochondriën, ribosomen
en endoplasmatisch reticulum.
Uitlopers
- uitlopers richting cellichaam = dendriet
- uitlopers van het cellichaam af = axon
De uiteinden van dendrieten en axonen zijn meestal sterk
vertakt. Hierdoor kan een zenuwcel contact hebben met veel andere
cellen.
Slide 13 - Slide
Bouw van een zenuwcel
Om lange uitlopers ligt vaak een myelineschede (waarover in bs 5 meer). Die myelineschede bestaat uit cellen van Schwann met korte onderbrekingen (insnoeringen)
Slide 14 - Slide
Communicatie tussen zenuwcellen
Impuls komt aan bij synaps
Blaasjes met neurotransmitters versmelten met celmembraan
Neurotransmitters vrij in synapsspleet
Neurotransmitters binden aan receptoren op het celmembraan van de volgende cel
Nieuwe impuls in de volgende cel
Neurotransmitter = signaalstof van het zenuwstelsel
Slide 15 - Slide
3 typen zenuwcellen
Gevoelszenuwcel
(Sensorische cel)
Schakelzenuwcel
Bewegingszenuwcel
(Motorische cel)
Slide 16 - Slide
Ella wordt geknepen door haar zusje, ze trekt haar arm terug.
Zet de woorden in de juiste volgorde.
Ruggenmerg
Spieren
Bewustwording
Zintuigcel
Hersenen
Impulsen in motorische zenuwcellen
Prikkel
Impulsen in sensorische zenuwcellen
Slide 17 - Drag question
Schakelcel
Bewegingszenuwcel
Gevoelszenuwcel
sleep de juiste namen naar de zenuwcellen
Slide 18 - Drag question
Slide 19 - Slide
Even opdrachten maken
Lees blz. 26 t/m 31 goed door en gebruik deze tekst voor het beantwoorden van je vragen.
Maak opdracht 22 t/m 25
timer
7:00
Slide 20 - Slide
De hersenen
grote hersenen, kleine hersenen en hersenstam
omgeven door drie hersenvliezen ter
bescherming
linker en rechter helft verbonden door
de hersenbalk
hersenschors = het buitenste deel, grijze stof
hersenmerg = het binnenste deel, witte stof
Slide 21 - Slide
Hersenstam
Verbinding tussen grote hersenen, kleine hersenen en ruggenmerg
Hierin liggen
- centra voor alle autonome lichaamsfuncties (hartritme, snelheid ademhaling, bloeddruk).
- centra die te maken hebben met instinct en emoties
Op de overgang van hersenstam naar ruggenmerg kruisen impulsbanen elkaar.
Slide 22 - Slide
De grote hersenen
De grote hersenen bestaan uit een linker en een rechter hersenhelft.
Bewust gedrag wordt vanuit de grote hersenen gestuurd.
Slide 23 - Slide
kleine hersenen
De kleine hersenen coördineren de samenwerking van je spieren.
Je kleine hersenen laten hiervoor een aantal spieren precies op tijd hun werk doen.
De kleine hersenen zorgen dus voor coördinatie.
Slide 24 - Slide
Hersencentra
In de grote hersenen liggen de hersencentra. Dit zijn gebieden in je hersenen die verbonden zijn aan een zintuig.
Check Binas 88C
Slide 25 - Slide
Motorische schors
Linker hersenhelft stuurt rechts aan en andersom
Centra die nauwkeurige bewegingen uitvoeren hebben een groter oppervlak
Slide 26 - Slide
Hersenen
De linkerhersenhelft is heel belangrijk voor taal, spraak en complexe bewegingen. Deze hersenhelft richt zich meer op details. Deze helft bestuurt de rechterkant van je lichaam.
De rechterhersenhelft is heel belangrijk voor het waarnemen van emoties. Deze hersenhelft is sterk in ruimtelijk inzicht, zoals richting en afstand. Deze helft bestuurt de linkerkant van je lichaam.
Slide 27 - Slide
Het Ruggenmerg
Het ruggenmerg ligt goed beschermd in het wervelkanaal
In het midden van het ruggenmerg zit een holte: het centrale kanaal
Het centrale kanaal is gevuld met vocht en staat in verbinding met het hersenvocht
Slide 28 - Slide
Het ruggenmerg
Ruggenmerg is een verzamelingen van zenuwcellen en hun uitlopers.
Het ruggenmerg loopt door de wervelkolom heen.
Er zijn 31 ruggenmergzenuwen die signalen versturen en ontvangen vanuit het perifere zenuwstelsel (alle zenuwen in het lichaam)
Slide 29 - Slide
Bewegingszenuw
schakelcel
ruggenmerg
Gevoelszenuw
Slide 30 - Drag question
Zintuig = Receptor
Spier = effector
Centraal zenuwstelsel
Motorische zenuwcel
Sensorische zenuwcel
Slide 31 - Drag question
Centrale zenuwstelsel
Perifeer zenuwstelsel
Grote hersenen
Hersenstam
Hersenzenuw
Ruggenmergzenuw
Kleine hersenen
Slide 32 - Drag question
Sleep de functie naar het juiste hersendeel.
Grote hersenen
Kleine hersenen
Hersenstam
Motorische schors
Sensorische schors
Verweking zintuigimpulsen
Kruising zenuwen
Verwerking bewust processen
Aanmaak effectorimpulsen
Coördineren bewegingen
Slide 33 - Drag question
Tijd voor opdrachten.
Lees blz. 32 t/m 35. Gebruik de tekst voor het beantwoorden van de opdrachten.