Oefentoets

Oefentoets
Deze toets maak je in LessonUp.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Oefentoets
Deze toets maak je in LessonUp.

Slide 1 - Slide


Op de kaart staan twee bondgenootschappen van 1914. Noem de naam van beide bondgenootschappen.

Slide 2 - Open question


Leg het verband uit tussen de Eerste Wereldoorlog en de opkomst van het fascisme in Italië.

Slide 3 - Open question

Welke uitspraken zijn juist?
Juist
Onjuist
De Eerste Wereldoorlog duurde vier jaar.
Een oorzaak van de eerste wereldoorlog zijn de bondgenootschapen.
Frankrijk, Engeland en Oostenrijk hoorden bij de geallieerden.
De Eerste Wereldoorlog begon in 1918.

Slide 4 - Drag question


Vergelijk het fascisme met het stalinisme.
Noem drie overeenkomsten en een verschil.

Slide 5 - Open question

Wat zijn oorzaken van WO1 en welke niet?
Juist
Onjuist
Modern imperialisme
Nationalisme
Verdrag van Versailles
Massaproductie
Wapenwedloop

Slide 6 - Drag question


Wat was de directe aanleiding voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moord op de keizer van Oostenrijk-Hongarije
B
De moord op de president van Frankrijk
C
De moord op de troonopvolger van Oostenrijk-Hongarije
D
De moord op de tsaar van Rusland

Slide 7 - Quiz

Versleep de juiste landen naar het goede bondgenootschap.
Centralen
Geallieerden

Oostenrijk-Hongarije
Duitsland
Groot-Brittannië 
Frankrijk
Rusland

Slide 8 - Drag question


Welke twee zinnen passen bij een loopgravenoorlog?

1 In loopgraven werden soldaten beschermd tegen vijandelijk vuur.
2 Soldaten hadden in loopgraven last van luizen en ander ongedierte.
3 Alleen Franse en Belgische soldaten zaten in loopgraven, Duitse niet.
4 Een loopgravenoorlog was een zeer korte, maar hevige oorlog.

Slide 9 - Open question


Welke uitspraak is juist?
A
Duitsland sloot een bondgenootschap met Nederland.
B
Engeland voelde zich op zee bedreigd door Duitsland.
C
Frankrijk was rond 1900 het machtigste land op zee.
D
Rusland vreesde een aanval van Engeland.

Slide 10 - Quiz

Op de volgende slide staat een afbeelding (bron 2). Bekijk deze goed en gebruik hem bij het beantwoorden van de volgende twee vragen. 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide


Waartegen protesteren de mensen in bron 2 in Berlijn? Leg uit hoe je dat kunt zien.

Slide 13 - Open question


 Het is goed mogelijk dat de mensen op deze bron na 1929 lid werden van een bepaalde politieke partij.
Welke partij was dat?

Slide 14 - Open question

Maak de juiste combinaties
arbeiders aan de macht
aandelen en winst maken
Jodenhaat
nationalisme en tegen democratie 
Antisemitisme
Communisme
Kapitalisme
Fascisme

Slide 15 - Drag question


Fascisme of communisme?
"Arbeiders en directeuren zijn aan elkaar gelijk."

A
Fascisme
B
Communisme

Slide 16 - Quiz


Fascisme of communisme?
"De staat/regering zorgt voor onderwijs en werk voor iedereen."

A
Fascisme
B
Communisme

Slide 17 - Quiz


Fascisme of communisme?
"Een land heeft een sterke leider nodig."

A
Fascisme
B
Communisme

Slide 18 - Quiz


Fascisme of communisme?
"Over een loonsverhoging beslist de staat/regering."

A
Fascisme
B
Communisme

Slide 19 - Quiz


Fascisme of communisme?
"Problemen zijn niet de schuld van ons volk maar van anderen."

A
Fascisme
B
Communisme

Slide 20 - Quiz


Fascisme of communisme?
"Van oorlog wordt een volk sterker."

A
Fascisme
B
Communisme

Slide 21 - Quiz

Deze bron is een voorbeeld van Sovjetpropaganda. Maak dat duidelijk door:
- twee voorbeelden van een historisch feit uit de bron te noemen en
- twee nadelen van het vijfjarenplan te noemen, waarover Stalin zweeg.

Slide 22 - Open question