3.2 Van warm naar koud TH

P3.2 Van warm naar koud
1 / 34
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

P3.2 Van warm naar koud

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Vandaag
Terugblik paragraaf 3.1
doelen 3.2
informatie 3.2
Zelf aan de slag

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Welk van de volgende klimaten ligt op lage breedte?
A
Steppe klimaat
B
Landklimaat
C
Gematigd zeeklimaat
D
Poolklimaat

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

De winters zijn nooit heel erg koud en de zomers nooit heel erg heet.
A
Woestijnklimaat
B
Gematigd zeeklimaat
C
Landklimaat
D
Tropisch klimaat

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen weer en klimaat?

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Wat voor klimaat zie je hier?
A
Poolklimaat
B
Gematigd zeeklimaat
C
Landklimaat

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor klimaat zie je hier?
A
Poolklimaat
B
Zeeklimaat
C
Landklimaat
D
Savanneklimaat

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Klimaten op aarde

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Als je klaar bent met deze paragraaf dan ....
  • weet je hoe breedteligging, hoogte en seizoenen invloed hebben op temperatuur.
  • kun je uitleggen waarom er op sommige plekken seizoenen voorkomen.
  • begrijp je dat het hoger op de berg kouder is dan in het dal.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Atmosfeer

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Video

This item has no instructions

Breedteligging
Breedteligging = de afstand van een plaats tot de evenaar.  



Slide 12 - Slide

This item has no instructions

hoge breedte
hoge breedte
lage breedte

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Breedteligging

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Breedteligging
De zon schijnt op de aarde.

Op lage breedte schijnen de zonnestralen recht in: een klein oppervlakte wordt verwarmd.

Op hoge breedte schijnen de zonnestralen schijn in: een groot oppervlakte wordt verwarmd.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Breedteligging
Breedteligging en temperatuur

Slide 16 - Slide

De zon is een ‘kachel’ die de aarde verwarmt. Maar de zon geeft niet overal op aarde evenveel warmte af. De breedteligging van een plaats is van grote invloed op de temperatuur. Op hoge breedte, dus in de poolstreken, is het koud. Op lage breedte, dus in de tropen, is het warm. Die temperatuurverschillen hebben twee oorzaken.
  1. Verwarmen van de grote van het aardoppervlak,
  2. Afstand die de zonnestralen afleggen door de dampkring

Slide 17 - Video

This item has no instructions

A.
B.
C.
Situatie op hoge breedte
Situatie op lage breedte
Situatie op gematigde breedte

Slide 18 - Drag question

This item has no instructions

Ontstaan van seizoenen
Hoe ontstaan seizoenen?
  • Ronddraaien van de aarde

  • Kantelen van de aarde

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Seizoenen
1
Welk seizoen hebben we nu in Nederland?
2
Welk seizoen hebben we nu in Nederland?

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Hoe hoger je komt, hoe kouder het wordt.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Bereken de temperatuur op de verschillende hoogtes in de tekening: schrijf je antwoorden op.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Link

This item has no instructions

Per 1000 meter stijging wordt het ..?.. graden kouder
A
0.6 graden
B
6 graden
C
60 graden

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Per 100 meter stijging wordt het ..?.. graden kouder
A
0.6 graden
B
6 graden
C
60 graden
D
helemaal niet

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Bereken de temperatuur op de verschillende hoogtes in de tekening: schrijf je antwoorden op.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Als je klaar bent met deze paragraaf dan ....
  • weet je hoe breedteligging, hoogte en seizoenen invloed hebben op temperatuur.
  • kun je uitleggen waarom er op sommige plekken seizoenen voorkomen.
  • begrijp je dat het hoger op de berg kouder is dan in het dal.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

De seizoenen zijn er omdat:
A
de aarde draait
B
de aarde rond is
C
de aarde scheef staat
D
de aarde om zon draait

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

de 0-lijn op de breedte graad heet:
A
noordpool
B
zuidpool
C
evenaar
D
0-meridiaan

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Waarom is vriest het in Zweden harder in de winter dan in Noorwegen?
A
De bergen houden de neerslag tegen
B
Het effect van de golfstroom is minder in Zweden door de bergen
C
Beide landen liggen op verschillende breedte graden
D
In Noorwegen valt meer regen.

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

In Europa is het kouder op hoge breedte graden.
A
Juist
B
Onjuist
C
Europa heeft geen breedtegraden.
D
Wat zijn dit precies voor dingen?

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions


Hoe                          de breedtegraad, hoe  


Hoe                          op de berg, hoe



Kleiner
Kouder
Hoger
Warmer

Slide 32 - Drag question

This item has no instructions

Onder aan de berg is het 10 graden.
Een berg is 1000 meter hoog.
Hoe warm is het op het topje van de berg?
A
16 graden
B
10 graden
C
5 graden
D
4 graden

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

De temperatuur onder aan de berg is 25 graden, de berg is 2 kilometer hoog. Wat is de temperatuur boven aan de berg?
A
3
B
10
C
13
D
15

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions