Rijke kooplieden investeerden in steeds betere molens, droogmakerijen en de teelt van nieuwe gewassen, maar verkregen ook adellijke titels en lieten stadspaleizen en buitens bouwen om hun status te verhogen. Onder hen vonden kunstenaars als Rembrandt een enorme markt. Ook kooplieden van buitenlandse afkomst konden binnen de Republiek relatief snel opklimmen.