* Ik weet wat een mondelinge presentatie is.
* Ik weet voor welke doelgroep ik mijn mondelinge presentatie houdt en waar ik dan rekening mee moet houden.
* Ik weet uit welke vaste onderdelen een presentatie bestaat.
* Ik kan een presentatie voorbereiden aan de hand van een inleiding, middenstuk en slot.
* Ik ken het verschil tussen een feit en een mening.