- grote aaneengesloten landbouwgronden (enclosures)
- nieuwe landbouwmethoden
==> met minder mensen kan voldoende geproduceerd worden.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Meer productie
Groot-Brittannië was het eerste land waar de industrie sterk groeide. Dit kwam door de stoommachine, die andere machines aandreef.
Door de industrialisatie maakten de Britten veel industrieproducten, die ze exporteerden naar landen in de hele wereld.
Vanaf 1850 was er ook industrialisatie in andere westerse landen (zoals Nederland) en in Japan.
Slide 5 - Slide
Schietspoel
1733
Om sneller kleding te maken, moet je sneller kunnen weven.
De Engelsman John Kay vond de schietspoel uit. Hiermee kun je veel sneller weven dan met de hand.
De schietspoel was nog geen échte machine: het bedienen ging met de hand.
Slide 6 - Slide
Spinning Jenny
1764
Als je sneller kunt weven, heb je ook meer draad nodig.
Met de Spinning Jenny van James Hargreaves kon je 8 en later 16 draden tegelijk spinnen
Slide 7 - Slide
Cotton Gin
1793
Omdat het spinnen en weven veel sneller ging was er ook meer katoen nodig.
Om de zaden sneller uit katoenpluizen te halen vond de Amerikaan Eli Whitney de Cotton Gin uit ("Katoen motor").
Slavernij neemt toe: er zijn veel meer slaven nodig om de katoen te plukken...
Slide 8 - Slide
Stoommachine
rond 1764
De eerste werkende stoommachine van de Industriële Revolutie was die van Thomas Newcomen rond 1705
Pas door de verbeteringen van James Watt kon de stoomachine pas echt worden ingezet
De Engelsman James Watt voerde een aantal belangrijke veranderingen door in Newcomen's stoommachine waardoor het gebruik en de inzet makkelijker werden.
Slide 9 - Slide
Veranderingen in de industrie
Vanaf 1870 versnelde de industrialisatie.
Naast steenkool kwam aardolie op als energiebron.
Er ontstonden nieuwe industrieën, zoals de chemische industrie en de voedingsmiddelenindustrie.
Er werden nieuwe producten ontwikkeld, zoals kunstmest, margarine en de gloeilamp.
Slide 10 - Slide
De industriële samenleving
In de tijd van burgers en stoommachines groeide de bevolking doordat er meer voedsel werd geproduceerd. Veel mensen gingen in steden wonen omdat daar werk was, bijvoorbeeld in fabrieken. Hierdoor breidden steden zich snel uit.
Meer dan de helft van de bevolking werkte in twee economische sectoren: de industrie- en de dienstensector. Zo ontstond de industriële samenleving.