Paragraaf 1.3 Luchtdruk en wind

1. 3 De zon als motor: Luchtdruk en wind
1 / 39
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

1. 3 De zon als motor: Luchtdruk en wind

Slide 1 - Slide

1.1 Het weer en klimaat
Hoofdstuk 1: Weer en Klimaat
1.2 De zon als motor
1.3 Luchtdruk en wind
1.4 Neerslag
Deelvraag: Wat is het verband tussen temperatuurverschillen van lucht, luchtdruk en wind aan het aardoppervlak?
1.5 Motor van luchtcirculatie

Slide 2 - Slide

Leerdoelen 1.3
Aan het einde van de les:

  • Kun je op een weerkaart gebieden met hoge en lage luchtdruk aangeven, ten opzichte van de gemiddelde wereldwijde luchtdruk.
  • Kun je uitleggen hoe aan het aardoppervlak verschillen in luchtdruk ontstaan door verschillen in luchttemperatuur en hoe hierdoor wind gaat waaien.
  • Kun je op een weerkaart aan de hand van de isobaren aangeven waar de wind het hardst waait.
  • Kun je de schaal van Beaufort in een weerbericht herkennen en zelf toepassen.
  • Kun je in een afbeelding zeewind / aanlandige wind en landwind / aflandige wind herkennen.


Tijdens de uitleg:
 ben je stil,
steek je je hand op als je mee wilt doen
 maak je aantekeningen

Slide 3 - Slide

Hoge en lage luchtdruk
Vraag: Waar is er een hoge luchtdruk? 
Links of rechts?

Slide 4 - Slide





Lucht gaat altijd van hoge naar lage luchtdrukgebieden!





Hoge luchtdruk 


Lage luchtdruk 


Slide 5 - Slide

Luchtdruk en wind
  • De luchtdruk = De kracht die het gewicht van de lucht in de  atmosfeer uitoefent op het  aardoppervlak. 

  • Luchtdruk meten we met een barometer.
  • De eenheid die we gebruiken voor luchtdruk is Hectopascal (hpa)

Maak aantekeningen!!

Slide 6 - Slide

  • Luchtdruk wordt weergeven met isobaren: Lijnen die plaatsen met gelijke luchtdruk verbinden.

Maak aantekeningen!!

Slide 7 - Slide

Isobaren
  • Hoe dichter de isobaren op elkaar, hoe harder het waait.
  • Hoe verder de isobaren uit elkaar, hoe minder wind.

  • Dus als er een groot verschil is tussen een hoge en lagedruk dan krijg je wind!

  • Onder de 1013: Lage druk gebied
  • Boven de 1013: Hoge drukgebied



Maak aantekeningen!!

Slide 8 - Slide

Lagedruk gebied

  • Warme temperatuur geeft opstijgende lucht dus een lagedrukgebied. De stijgende lucht wordt kouder, de waterdamp in de lucht condenseert en er ontstaan wolken en neerslag.

  • Een lagedrukgebied (L) wordt ook wel minimum of depressie genoemd.

  • Dus bij een lagedrukgebied vaak kans op neerslag.

Maak aantekeningen!!

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Video

Hogedrukgebied
  • Koude lucht daalt en zorgt voor een hogedruk gebied, ook wel maximum genoemd (H). 

  • Bij dalende lucht lost de bewolking op en ontstaat er dus ook geen neerslag. 
  • Bij een hogedrukgebied hoort helder, rustig, mooi weer.

Maak aantekeningen!!

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Depressie
  • Depressie:  Botsing  van koude en warme lucht.
  • Warme en koude lucht kunnen niet mengen met elkaar,  waardoor warme lucht gaat opstijgen!
  • Een depressie ontstaat in een lagedruk gebied.
  • In Nederland: veel depressies.

Maak aantekeningen!!

Slide 14 - Slide

Schaal van beaufort
  • Windkracht meten we met de schaal van beaufort
  • 0 tot 12 bft
Maak aantekeningen!!

Slide 15 - Slide

Windrichting
  • Windrichting: Waar de wind vandaan komt  ( windroos).

  • Zeewind / aanlandige wind = wind waait van zee naar land.
  • Landwind / aflandige wind = wind waait van land naar zee.

Slide 16 - Slide

Vragen?

Slide 17 - Slide

Aan de slag

Ga naar H1.3 Luchtdruk en wind

Maak de opdrachten:
1 t/m 4 + samenvatting (opdr 8 )

Slide 18 - Slide

HERHALING
Paragraaf 1.3

Luchtdruk en wind

Slide 19 - Slide

Bij een lagedruk gebied stijgt warme lucht op en koelt het af, gaat het condenseren en ontstaan er wolken en krijgen we vaak zonnig weer.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Bij een hogedruk gebied daalt lucht en lossen wolken op. Er is meer kans op zon.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Aanlandige wind is wind van zee naar land
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Hoe meten we luchtdruk?

Slide 23 - Open question

Hoe heten de lijnen die je ziet op deze weerkaart?

Slide 24 - Open question

Hoe dichter de lijnen op elkaar, hoe ....
( maak de zin af)

Slide 25 - Open question

Hoe verder de lijnen uit elkaar, hoe..
( maak de zin af)

Slide 26 - Open question

Als er een groot verschil is tussen een gebied met een hoge en een lage luchtdruk dan waait het....
A
hard
B
zacht

Slide 27 - Quiz

Bij een lage luchtdruk is er meestal (maar niet altijd!)kans op
A
neerslag
B
droog weer

Slide 28 - Quiz

Bij een hoge luchtdruk is er meestal (maar niet altijd!)kans op
A
neerslag
B
droog weer

Slide 29 - Quiz

Welke invloed heeft breedteligging op de gemiddelde temperatuur?
Leg het duidelijk uit!

Slide 30 - Open question

Welke invloed heeft hoogteligging op de gemiddelde temperatuur?

Slide 31 - Open question

Waar is de windsnelheid het hoogste?
( meerdere antwoorden)
A
Noorden
B
Oosten
C
Zuiden
D
Westen

Slide 32 - Quiz

Welke invloed heeft de ligging aan zee op de gemiddelde temperatuur?

Slide 33 - Open question

Nederland ligt onder invloed van een hogedrukgebied wat kun je zeggen over het weer die dag?

Slide 34 - Open question

Aanlandige wind zorgt voor neerslag
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quiz

Hoe ontstaat neerslag?
Zet het in de juiste volgorde
Het is warm en de zon warmt de aarde / zee op
Warme lucht stijgt op
Warme lucht die opstijgt koelt af 
Het gaat condenseren
Er ontstaan wolken
Er ontstaan regendruppels
Als druppels zwaar genoeg worden, vallen ze naar beneden in de vorm van neerslag

Slide 36 - Drag question

Hoge breedte
Lage breedte
korte afstand tot de zon
Lage zonnestand
Kleine schaduw
Groot oppervlak verwarmen

Slide 37 - Drag question


Hoe                          de breedtegraad, hoe  


Hoe                          op de berg, hoe



Kleiner
Kouder
Hoger
Warmer

Slide 38 - Drag question

Sleep de woorden naar het juiste begrip. Welke woorden horen er bij het weer? En welke horen er bij het klimaat? 
Weer
Klimaat
De toestand van de atmosfeer op een bepaald moment en op een bepaalde plaats.
Het gemiddelde weer in een gebied, berekend over een periode van dertig jaar.
Is een momentopname
Morgen is er vrij veel bewolking en in het noorden en oosten kan in de ochtend plaatselijk een beetje regen vallen. 
Gemiddeld het hele jaar nooit kouder dan 18 graden
Neerslag in alle seizoenen

Slide 39 - Drag question