Prefixes and Suffixes

Prefixes and suffixes
1 / 51
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Prefixes and suffixes

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Today's goal

At the end of this  lesson I can correctly form and use prefixes and suffixes


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Prefixes + Suffixes
They both change the meaning of the word.

Prefixes are letters you can place before a word. 

Suffixes are letters that go at the end of a word. 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Prefixes / Voorvoegsels
Komen voor het woord

Veranderen de betekenis van het woord

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

These prefixes all mean 'not' (niet) or
 'the opposite' (tegenovergestelde)
non-             sense -> nonsense
un-               used -> unused
im-               possible -> impossible
il-                  legal -> illegal
in-                compatible -> incompatible
ir-                 responsible -> irresponsible
dis-             appear -> disappear

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Re- means 'again' (opnieuw) or 'back' (terug)
act -> react
play -> replay
turn -> return
visit -> revisit

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

mis- means 'wrong' (verkeerd) or 'not' (niet)
place -> misplace
understand -> misunderstand
use -> misuse
behave -> misbehave

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Do you remember?

re- means?
mis- means?

Slide 9 - Slide

re- means again/back
mis- means wrong/not




                                                                                                              7 questions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions


1. What does re- mean?
timer
0:30

Slide 11 - Open question

This item has no instructions


2. What does mis- mean?
timer
0:30

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

3. Wat komt er voor "sense"
A
Non
B
Un
C
Ir
D
Dis

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

4. Wat komt er voor "possible"
A
Non
B
Dis
C
Im
D
Ir

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

5. Wat komt er voor "appear"
A
Un
B
Dis
C
Non
D
Ir

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

6. Wat komt er voor "play"
A
Mis
B
Re
C
Un
D
Ir

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

7. Complete the sentence with the correct prefix.

I don't trust that boy anymore. He was ...honest about his age.
A
re
B
dis
C
mis
D
im

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

How did it go?
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

This item has no instructions

Part 2 Suffixes

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

It's the tail of an elephant!

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Suffixes
To talk about 'the person that does the action', add -er 
teach -> teacher
rap -> rapper

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Suffixes / Achtervoegsels
Komen achter het woord

Veranderen de betekenis van het woord
Examples: -er, -ing/ -ment, -ness

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Suffixes / Achtervoegsels
Met -er: degene die de actie doet: Teach(er)
Werkwoord naar zelfstandig naamwoord: Pay(ment) / Paint(ing)
Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord naar zelfstandig naamwoord: Kind(ness)

Slide 23 - Slide

This item has no instructions





                                                                                                            13 questions

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

1. Wat komt er achter "teach"
A
ment
B
ness
C
er
D
ing

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

2. Wat komt er achter "sad"
A
er
B
ing
C
ment
D
ness

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

3. Wat komt er achter "punish"
A
ment
B
ness
C
er
D
ing

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

4. Wat komt er achter "end"
A
ment
B
ness
C
ing
D
er

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

5. a semi detached house
semi =
A
double
B
half
C
single
D
seven fold

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

6. post apocalyptic
post =
A
after
B
before
C
during
D
writing

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

7. disbelief
dis =
A
unpolite
B
rude
C
tasty
D
not

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

9. Choose the suffix that changes the verb 'buy' into a person that does the action.
A
-ing
B
-ment
C
-er

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

10. Choose the suffix that changes the verb 'develop' into a person that does the action.
A
-ment
B
-ness
C
-er

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

How did it go?
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

This item has no instructions

Your turn!

HOMEWORK



Now complete: page 23 - 24

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

What are we going to do today?
- Prefix/suffix revision
- Linking words review
- Time left? Ex 51 + 52


Lesson goal: at the end of the lesson you know what Linking Words are and how to use at least 1 of them 

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Prefix and Suffix 
Prefix en Suffix zijn letters die je toevoegt voor (prefix) of na (suffix) een woord. Deze toevoegingen veranderen de betekenis van het woord. 

Prefixes
Non– / un– / im– / il– / in– / ir– / dis- deze geven allemaal de tegenovergestelde betekenis aan een woord
Responsible - Irresponsible 
Verantwoordelijk - Onverantwoordelijk 

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Slide 38 - Video

This item has no instructions

Prefix and Suffix
Re- betekend opnieuw, terug of in reactie tot wanneer het toegevoegd is aan het begin van een woord.  
turn, visit, play, act
return, revisit, replay, react 

Mis– wordt gebruikt om een negatieve betekenis te geven als het aan het begin van het woord toegevoegd is.  Understand - Misunderstand
Dis– wordt gebruikt voor een negatieve betekenis of het tegenovergestelde aan het begin van het woord. Like - Dislike 

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Prefix and Suffix
Suffixes
–er: Deze uitgang maakt een vergelijking. Het wordt ook gebruikt voor een persoon of ding dat een actie doet. slow – slower / teach – teacher

–ness wordt gebruikt om een adverb/adjective in een zelfstandig naamwoord te veranderen.  kind - kindness /  happy - happiness 


Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Prefix and Suffix 
–ing achter een woord wordt gebruikt voor een product, materiaal of een werkwoord wat in een zelfstandig naamwoord gezet wordt. 
paint - painting 

 –ment toevoegen achter een woord veranderd een werkwoord ook in een zelfstandig naamwoord. 
pay - payment 

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Her latest movie is about an (in)....... man.
A
inhappy
B
invisible

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

It is (im) ....... to do.
A
imlegal
B
impossible

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Review - Linking words

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Linking words

Linking words helpen je om een tekst/zin te begrijpen
Linking words helpen je om goede Engelse zinnen te schrijven
Linking words zijn dus belangrijk!!

We gaan de betekenis leren & het gebruik oefenen

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Voegwoorden
Ik hou van pizza en ik hou van friet.

Hij gaat naar school maar hij heeft geen zin.

Ze heeft pijn omdat ze van haar fiets is gevallen.


Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Linking words
zijn woorden die twee zinnen of zinsdelen met elkaar verbinden

example
I am going home. I am going to eat pizza.
I am going home and I am going to eat pizza.

Slide 47 - Slide

This item has no instructions

Verschillende soorten
toevoeging: and, also, too

tegenstelling: but, however, although

oorzaak/gevolg: because, since, so

voorbeelden geven: such as, for example

Slide 48 - Slide

This item has no instructions

He was tired ................as a result he fell asleep on the couch
A
because
B
and
C
but

Slide 49 - Quiz

This item has no instructions

He wanted to go out ........ he was very tired.
A
because
B
and
C
but

Slide 50 - Quiz

This item has no instructions

He fell asleep on the couch .......... he was very tired.
A
because
B
and
C
but

Slide 51 - Quiz

This item has no instructions