2D Chapter 3 showbiz adjectives wordorder 9-3

CHAPTER 3: grammar
Revision
1 / 51
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

CHAPTER 3: grammar
Revision

Slide 1 - Slide

How are you feeling today?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Chapter 3: Showbizz
Grammar
  • adjectives (+ word order)
Vocabulary

Slide 3 - Slide

Grammar 
adjectives + word order

Slide 4 - Slide

Kies de juiste volgorde
A
Wie - doet - waar - wat - wanneer
B
Wie - doet - waar - wanneer - wat
C
Wie - doet - wat - wanneer - waar
D
Wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 5 - Quiz

Voorbeeld
Keith used to watch television in his room at bedtime.
Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.
Plaats VOOR Tijd -
Patat VOOR het Toetje

Slide 6 - Slide

I walked to the park yesterday.
A
correct
B
wrong

Slide 7 - Quiz

They visited their parents last night in Wierden
A
correct
B
wrong

Slide 8 - Quiz

My teacher loves listening to spotify on her way home.
A
correct
B
wrong

Slide 9 - Quiz

Miss Karampali watches Netflix every day at home.
A
correct
B
wrong

Slide 10 - Quiz

Hoe zit het ook alweer?
A
tijd en dan plaats
B
plaats en dan tijd

Slide 11 - Quiz

Je kunt ook een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.

He watched a funny film.
They bought a lovely dress.
We had a good time.

Slide 12 - Slide

Soms zet je een adjective achter het werkwoord. In dat geval geeft de adjective extra informatie over het onderwerp. 
Dit kan bij werkwoorden zoals to be, look, appear en seem.
  

She looks amazing in my new dress.
I am curious to see that new film.
They seem focussed on their singing careers.

Slide 13 - Slide

Adjectives (bijvoeglijk naamwoord)
Adjective: to talk about nouns (what)

 

He is a slow runner

 She is beautiful

Slide 14 - Slide

Songs with Adjectives 
Adjectives

Oefenen met een liedje

Slide 15 - Slide

Word order - adjectives

Slide 16 - Slide

Name 2 adjectives

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Link

Work in workbook page 145
Exercise 33-34-35

Finished ? Study words for SO page 166-167
timer
15:00

Slide 19 - Slide

Grammar 
past simple vs present perfect

Slide 20 - Slide


Past simple - Verleden tijd

Slide 21 - Slide

past simple
  • Wordt gebruikt als iets in het verleden heeft plaats gevonden en is afgerond, het is echt voorbij.
  • Vaak staat in de zin een tijdsbepaling die aangeeft dat het verleden tijd is: last month, yesterday, a minute ago, in 1999.
  • –> I bought a new bike last week.
  • Door de woorden ‘last week’ wordt duidelijk dat deze gebeurtenis zich in het verleden heeft afgespeeld. Er moet dus een verleden tijd gebruikt worden.
  • --> ww+ ed of TWEEDE RIJTJE

Slide 22 - Slide

Past simple - Verleden tijd
Present Perfect - onvoltooid verleden tijd
have / has + ww + -ed
Have / has + onregelmatig werkwoord (3e rijtje)

Slide 23 - Slide

present perfect
  • Wordt gebruikt als
  • iemand met iets in het verleden begonnen is en nog steeds doet
  • of als iets in het verleden begonnen is en nog aan de gang is

  • Ook als het niet belangrijk is wanneer iets gebeurd is, maar iemand heeft iets gedaan of er is iets gebeurd waarvan de resultaten nog merkbaar zijn.
  • Vaak komen in de zin de woorden for of since voor.
  • - HAVE/HAS + werkwoord +-ed of have/has +DERDE RIJTJE



Slide 24 - Slide

past simple vs present perfect
  •  I worked in Hengelo for seven years.
  •   (ik werk er nu dus niet meer)
  • I went to New York in 2015.
  • (1x in 2015)

  •  I have worked for Reggesteyn for one year.
  •   (en ik werk er nu nog steeds)
  • I have been to New York twice.
  • (ooit eens geweest, gaat om de ervaring)


Slide 25 - Slide

I washed my car last night.
I have washed my car, it is shiny.
Present Perfect
Past Simple

Slide 26 - Drag question

Past Simple <> Present Perfect
She _____ (to play) the piano since she was 4.
A
played
B
have played
C
has played

Slide 27 - Quiz

Past Simple / Present Perfect:
His grandparents _____ (to live) there for 40 years and they are still happy!
A
lived
B
have lived

Slide 28 - Quiz

Past Simple <> Present Perfect

______ (you + see) Janet recently?
A
Did you see
B
Did you saw
C
Have you seen
D
Have you saw

Slide 29 - Quiz

Past Simple <> Present Perfect
I _____ (to work) at a book store last year.
A
worked
B
have worked
C
has worked

Slide 30 - Quiz

Past Simple <> Present Perfect
I _____ (be) a teacher for 11 years now.
A
was
B
has been
C
were
D
have been

Slide 31 - Quiz

Past Simple <> Present Perfect
I _______ (always + like) playing board games.
A
always like
B
always liked
C
have always liked
D
has always liked

Slide 32 - Quiz

Past Simple <> Present Perfect
______ you _____ (eat) eggs for breakfast yesterday?

A
Did ... ate
B
Have ... eaten
C
Did .... eat
D
Has ... eaten

Slide 33 - Quiz

Past Simple <> Present Perfect
How long ____ (she + live) in Britain?
A
did she live
B
did she lived
C
have she lived
D
has she lived

Slide 34 - Quiz

Past Simple / Present Perfect:
We _____ (not - to see) that movie yet.
A
didn't see
B
haven't seen

Slide 35 - Quiz


6.2 Past Simple & Present Perfect
Snap je dit onderwerp en kun je dit toepassen in een Engelse zin?
A
Ja!
B
Jawel, maar ik wil er nog mee oefenen.
C
Jawel, maar ik zou het fijn vinden het nog even te herhalen.
D
Ik snap er niks van.

Slide 36 - Quiz

Vocabulary

Slide 37 - Slide

clearly
He CLEARLY likes soccer.
A
duidelijk
B
zeker

Slide 38 - Quiz

disappointing
My low grade for English is very DISAPPOINTING.
A
spannend
B
verrassend
C
teleurstellend
D
indrukwekkend

Slide 39 - Quiz

blockbuster
The new fast and furious movie is a BLOCKBUSTER.
A
filmen
B
kaskraker
C
vervolg
D
rolverdeling

Slide 40 - Quiz

sequel
The SEQUEL to that movie is even better!
A
vervolg
B
opnemen
C
verhaallijn
D
ondertiteling

Slide 41 - Quiz

recognise
She was wearing a mask, so I did not RECOGNISE her.
A
herinneren
B
herkennen
C
leuk vinden
D
spannend vinden

Slide 42 - Quiz

compare
You can't COMPARE money and happiness.
A
hebben
B
vergeten
C
meten
D
vergelijken

Slide 43 - Quiz

atmosphere
The party had a good ATMOSPHERE, everyone was smiling.
A
muziek
B
sfeer
C
locatie
D
aanwezigheid

Slide 44 - Quiz

busking
I saw a man with a guitar BUSKING.
A
op straat spelen voor geld
B
optreden
C
muziek maken
D
spelen

Slide 45 - Quiz

venue
Lucky in Rijssen is a VENUE for bands
A
locatie
B
plek van optreden
C
feestje
D
plek

Slide 46 - Quiz

participate
I wanted to PARTICIPATE in the school musical.
A
negeren
B
schrijven
C
deelnemen
D
spelen in

Slide 47 - Quiz

Hoe vond je de les gaan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 48 - Poll

Is er iets wat je nog niet goed begrijpt? Zo ja, wat dan?

Slide 49 - Open question

plannen proefwerk chapter 3

Slide 50 - Slide


  • afmaken planning

Slide 51 - Slide