Ch 1 - les 6

1 / 44
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
  • Parler
  • Les devoirs
  • Répéter des affaires
  • Les verbes -re
  • Les heures
  • Lire
  • Écrire
  • Devoirs

Slide 2 - Slide

Les objectifs
Ik ken woorden die met sociale media te maken hebben.
Ik ken woorden die met vriendschap te maken hebben.
Ik kan mijn beste vriend(in) omschrijven.
Ik kan het bijvoeglijk naamwoord gebruiken in het Frans.
Ik kan het werkwoord être gebruiken.
Ik kan het werkwoord avoir gebruiken.
Ik kan regelmatige werkwoorden op -er gebruiken.
Ik kan regelmatige werkwoorden op -re gebruiken.

Slide 3 - Slide

parler - 30 sec
Tu vas parler d’un ami fictif / d'une amie fictive:
  • Il/Elle s'appelle comment?
  • Il/Elle habite où?
  • Il/Elle a quel âge?
  • Il/Elle est comment?
  • Tu le/la connais depuis quand?
  • Pouquoi c'est ton/ta meilleur(e) ami(e)?

Slide 4 - Slide

les devoirs
  • Heb je alles nagekeken?
  • Zat er een opdracht tussen die je niet begreep? 

Slide 5 - Slide

répéter les verbes

Slide 6 - Slide

(avoir)

Nous ... une nouvelle prof de français.

Slide 7 - Open question

(avoir)

Vous ... quel âge, monsieur?

Slide 8 - Open question

(avoir)

Ma soeur ... dix-sept ans.

Slide 9 - Open question

(être)

Tu ... sportif?

Slide 10 - Open question

(être)

Mes parents ... divorcés.

Slide 11 - Open question

(être)

Vous ... français?

Slide 12 - Open question

(écouter)

J'... la radio.

Slide 13 - Open question

(manger)

Les élèves ... des frites.

Slide 14 - Open question

(parler)

Ma grand-mère ... trois langues.

Slide 15 - Open question

het bijvoeglijk naamwoord
3 mogelijke vragen

Slide 16 - Slide


Marianne est une fille ...
(sportif)

Slide 17 - Open question


Nous avons une ... maison ...
(grand)

Slide 18 - Open question

Ik heb een kleine, intelligente broer:

J'ai un ... frère ...

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

les verbes -re

Slide 21 - Slide

werkwoorden op -re :  vendre

je vends

tu vends

il/elle/on vend

nous vendons                                      

vous vendez

ils/elles vendent

Slide 22 - Slide

(perdre)

Nous ... souvent nos clés.
A
perds
B
perd
C
perdons
D
perdez

Slide 23 - Quiz

(vendre)

Mon père ... sa voiture.
A
vends
B
vend
C
vendons
D
vendent

Slide 24 - Quiz

(prendre)

Je ... une salade et un coca.

Slide 25 - Open question

(répondre)

L'élève ... à la question.

Slide 26 - Open question

Slide 27 - Slide

Quelle heure est-il?

             il est ...

Slide 28 - Slide

Les heures - hele uren
il est une heure
il est deux heures
il est trois heures
etc.

Let op:       12:00 uur -> il est midi
                        0:00 uur -> il est minuit

Slide 29 - Slide

Les heures - kwart over

il est une heure  et quart
il est deux heures et quart
il est trois heures et quart
etc.

Slide 30 - Slide

Les heures - half

il est une heure  et demie
il est deux heures et demie
il est trois heures et demie
etc.

Slide 31 - Slide

Les heures - kwart voor

il est une heure  moins le quart
il est deux heures moins le quart        
il est trois heures moins le quart
etc.

Slide 32 - Slide

Les heures - 5/10/20 over 
il est une heure cinq
il est deux heures dix
il est trois heures vingt
etc.


Slide 33 - Slide

Les heures - 5/10/20 voor 
il est une heure moins cinq
il est deux heures moins dix
il est trois heuremoins vingt
etc.


Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Lire

On va lire le livre 
'Le nouvel houdini'.

Slide 40 - Slide

Écrire - 100 mots au minimum
naam
woonplaats
leeftijd
gezin (naam + leeftijd)
school
hobby's

Slide 41 - Slide

Devoirs
  • Leren grammatica H  +  herhalen alle leerstof Ch. 1
  • Maken opdracht 22, 23, 25, 29
  • Bij het spel: stuur een schermafbeelding via Teams en vertel welk attribuut je hebt gekozen.

Slide 42 - Slide

www.maxitaal.net/mv
-la famille
-les nombres
-les heures
-les jours et les mois
-avoir
-être
-avoir et être
-le collège

-> stuur een schermafbeelding via Teams en laat weten welke attribuut je  kiest 
     (minimaal 20 goed)



Slide 43 - Slide

Les objectifs
Ik ken woorden die met sociale media te maken hebben.
Ik ken woorden die met vriendschap te maken hebben.
Ik kan mijn beste vriend(in) omschrijven.
Ik kan het bijvoeglijk naamwoord gebruiken in het Frans.
Ik kan het werkwoord être gebruiken.
Ik kan het werkwoord avoir gebruiken.
Ik kan regelmatige werkwoorden op -er gebruiken.
Ik kan regelmatige werkwoorden op -re gebruiken.

Slide 44 - Slide