H3.1 deel 2

Welkom
4 MAVO ||  2022-2023

Hoofdstuk 3 - We gaan voor de winst
Exameneenheid Arbeid en productie

1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom
4 MAVO ||  2022-2023

Hoofdstuk 3 - We gaan voor de winst
Exameneenheid Arbeid en productie

Slide 1 - Slide

Programma
  • Lesdoelen
  • Theorie
  • Aan de slag
  • Evaluatie

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les
  • Kun je beschrijven wat voor kosten een bedrijf kan hebben
  • Kun je uitleggen wat het verschil is tussen vaste en variabele kosten
  • Kun je de verkoopprijs en de consumentenprijs berekenen
  • Je kan de afschrijving van een product berekenen
  • Kan je de btw over een product berekenen

Slide 3 - Slide

Productiefactoren
Alles wat je nodig hebt om te produceren, kun je indelen in vier productiefactoren.
  1. Kapitaal: alle kapitaalgoederen waarin je geld investeert en die je in het productieproces gebruikt.
  2. Arbeid: zowel lichamelijke als geestelijke inspanning die mensen leveren bij het produceren.
  3. Natuur: alles wat de natuur levert.
  4. Ondernemerschap: een ondernemer probeert winst te maken door op de juiste manier de productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal in te zetten.


Slide 4 - Slide

K
A
N
O
apitaal
arbeid
atuur
ndernemerschap

Slide 5 - Slide

Toegevoegde waarde

  • De extra waarde van een product die ontstaat doordat een bedrijf het product bewerkt.
  • Het is het verschil tussen alle inkopen bij andere bedrijven en de verkoopopbrengst van het product.


Slide 6 - Slide

Soorten kosten
Kosten die een bedrijf bij de productie maakt, kun je verdelen in:

  •  Variabele kosten:
  • veranderen als je meer of minder gaat produceren, zoals de kosten van grondstoffen.

  • Vaste kosten:
  • zoals de huur van je gebouw, veranderen niet meteen als je meer of minder gaat produceren.



Slide 7 - Slide

Kostprijs
Alle kosten die je bij de productie maakt, moet je terugverdienen in de verkoopprijs.

  • Bereken eerst de kostprijs per product
  • Dat zijn alle kosten die je hebt voor het maken van één product.

Slide 8 - Slide

Voorbeeld kostprijs
Kostprijs per product = (vaste kosten + variabele kosten) ÷ aantal producten

 

Voorbeeld
  • De vaste kosten zijn in een jaar € 6,5 miljoen, de variabele kosten € 1 miljoen.
  • De jaarproductie is 1,5 miljoen telefoonhoesjes.
  • De kostprijs is (€ 6,5 mln + € 1 mln) ÷ 1,5 mln = € 5 per hoesje.


Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Apple airpods kosten 55 euro om te produceren.
Apple hanteert een brutowinstmarge van 80% over de kostprijs.
Bereken de brutowinstmarge van de kostprijs in euro's

Slide 12 - Open question

Een machine wordt minder waard
Dit noemen we afschrijving.

De afschrijving is de jaarlijkse waardevermindering van je kapitaalgoederen



Slide 13 - Slide

Voorbeeld
Afschrijving per jaar = (aanschafprijs – restwaarde) ÷ aantal gebruiksjaren

  • Aanschafprijs Iphone 12 €1.000
  • Ik verwacht mijn huidige telefoon 4 jaar te gebruiken
  • Na 4 jaar levert mijn Iphone 12  nog €200 op

  • (€1.000 - €200) : 4 = €200 per jaar
  • De afschrijving is dus €200 per jaar

Slide 14 - Slide

BTW berekening

Slide 15 - Slide

Een auto kost € 25.000 exclusief 21% btw. Wat kost de auto inclusief btw?

Slide 16 - Open question

Een frikandellenbroodje kost inclusief BTW € 1,25. De BTW is 9%. Wat kost het broodje exclusief BTW? Geef de berekening

Slide 17 - Open question

Aan de slag
Maken H3.1
Zachtjes overleggen! / Aan docent vragen
Klaar? Nakijken
Niet af? Huiswerk!


Slide 18 - Slide