dag 2*** knipwerkwoorden (wat + doet + wat + doet)

Zien is Snappen
Les 2
***
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolGroep 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zien is Snappen
Les 2
***

Slide 1 - Slide

doel
ik kan zinnen maken met knipwerkwoorden
wat + doet + wat + doet

Slide 2 - Slide

Weet je nog?
wie
doet
wat
waar
wanneer

Slide 3 - Slide

DOET
een doe-woord (werkwoord)
een woord dat vertelt wat je doet
een woord dat je kan veranderen

ik  werk
hij werkt
wij werken

Slide 4 - Slide

knipwerkwoord
een doe-woord (werkwoord)
dat je in 2 stukken kan knippen

heet een knipwerkwoord (knipwoord)
uitknippen
uit                 knippen
ophalen
op                      halen
weggooien
weg                   gooien

Slide 5 - Slide

knipwerkwoord in een zin
de hond
opeten
de brokjes

Slide 6 - Slide

knipwerkwoord in een zin
de hond
opeten
de brokjes
opeten is het knipwoord
maar een knipwoord moet je knippen.

Slide 7 - Slide

wat is goed?
op
eten
ope
ten
opeet
en

Slide 8 - Slide

knipwerkwoord in een zin
de hond
opeten
de brokjes
eten
op
! let op !
op
eten

Slide 9 - Slide

knipwerkwoord in een zin
de hond
de brokjes
eten
op
de hond
eet
de brokjes
op

Slide 10 - Slide

wat heb je geleerd?

Slide 11 - Slide

de hond
opeten
de brokjes
wat-woord
wat-woord
knipwerkwoord

Slide 12 - Drag question

oefenen
de volgende oefeningen
kunnen de leerlingen doen op de chromebook.

Slide 13 - Slide

welke knipwerkwoorden ken je?

Slide 14 - Slide

knipwerkwoorden

Slide 15 - Mind map

maak de knipwerkwoorden weer goed

Slide 16 - Slide

knippen
gooien
smeren
vouwen
maken
trekken
af
uit
over
los
dicht
weg

Slide 17 - Drag question

welke zin is goed?

Slide 18 - Slide


de kat opeten de brokjes
A
de kat opeet de brokjes
B
de kat eet op de brokjes
C
de kat eet de brokjes op
D
de brokjes eet de kat op

Slide 19 - Quiz

de chips kapotscheuren
in de tas
A
de chips kapot scheurt in de tas
B
de tas scheurt kapot in de chips
C
de chips kapotscheuren in de tas
D
de chips scheurt kapot in de tas

Slide 20 - Quiz


de kleding rondslingeren
in de kast
A
de kleding rondslingert in de kast
B
de kleding slingert in de kast rond
C
de kast slingert de kleding in het rond
D
de rond slinger de kleding in de kast

Slide 21 - Quiz


de kat uitglijden
over het kleed
A
de kat glijdt uit over het kleed.
B
de kat uitglijdt over het kleed.
C
de kat glijden over het kleed uit.
D
de kat uitglijden over het kleed.

Slide 22 - Quiz


de kat uitglijden
over het kleed
A
de kat glijdt uit over het kleed.
B
de kat uitglijdt over het kleed.
C
de kat glijden over het kleed uit.
D
de kat uitglijden over het kleed.

Slide 23 - Quiz